ECLI:NL:RBZWB:2023:4804

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
02-286468-20, 02-266841-20 (tul) en 02-043928-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf wegens dealen in hard- en softdrugs met vrijspraak voor medeplegen en bepaalde periode

Op 12 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen in hard- en softdrugs. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte het dealen van cocaïne, MDMA, amfetamine, hennep en hasj in de periode van 15 mei 2020 tot en met 23 januari 2021. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het medeplegen en een deel van de tenlastelegging met betrekking tot de periode van 24 oktober 2020 tot 21 januari 2021, waar onvoldoende bewijs voor was.

De rechtbank legde een taakstraf op van 220 uren, rekening houdend met de jeugdigheid van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals het tijdsverloop en zijn ontwikkeling. De rechtbank weigerde de toepassing van het jeugdstrafrecht, omdat de verdachte al aanzienlijke groei had doorgemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig had gemaakt aan ernstige vergrijpen die de volksgezondheid in gevaar brengen, maar dat zijn huidige ontwikkeling en het lage recidiverisico positief meegewogen moesten worden in de strafmaat. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen voorwerpen verbeurd en wees de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere vonnissen af, omdat deze niet opportuun werden geacht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-286468-20, 02-266841-20 (tul) en 02-043928-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedag01] 2002
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01]
raadsvrouw mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. van 15 mei 2020 tot en met 23 januari 2021, samen met een ander, heeft gedeald in cocaïne, mdma en amfetamine;
2. van 15 mei 2020 tot en met 23 januari 2021, samen met een ander, heeft gedeald in hennep en/of hasj.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de processen-verbaal van bevindingen ten aanzien van de mobiele telefoons en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert een tweetal verweren, te weten ten aanzien van de pleegperiode en het medeplegen. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Pleegperiode
De verdediging maakt ten aanzien van feit 1 onderscheid tussen de periode van 15 mei 2020 tot en met 20 oktober 2020 en de periode van 24 oktober 2020 tot en met 23 januari 2021. De verdediging stelt dat er in de tweede periode onvoldoende berichtenverkeer in het dossier voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen ten aanzien van de handel in harddrugs. Pas aan het einde van de ten laste gelegde periode (op 21 januari 2021) komt er een enkel bericht binnen. Gelet op de lengte van de periode waarin er geen sprake is geweest van (gesprekken over) het dealen in harddrugs, verzoekt de verdediging om partiële vrijspraak voor dat deel van de tenlastelegging.
Medeplegen
Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte De Jong blijkt dat zij niet samenwerkten, maar elkaar wel eens hielpen bij afwezigheid of beperkte voorraad. Zij hadden ieder een eigen klantenkring en eigen financiën. Uit niets blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden, waardoor partiële vrijspraak zou moeten volgen voor het medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Pleegperiode
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat er in de periode van 24 oktober 2020 tot 21 januari 2021 geen wettig en overtuigend bewijs is ten aanzien van het dealen van harddrugs. Uit het berichtenverkeer kan niet worden afgeleid dat verdachte in die periode over harddrugs heeft gesproken. Pas op 21 januari 2021 is er opnieuw een chatgesprek over harddrugs. De rechtbank volgt daarom het verweer van de raadsvrouw en zal verdachte voor de hierboven vermelde periode vrijspreken.
Medeplegen
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Wellicht dat er, incidenteel, sprake was van enige vorm van samenwerking, maar de rechtbank acht dit onvoldoende om te komen tot het oordeel dat, gedurende de gehele tenlastegelegde periode sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen.
Aangezien verdachte ten aanzien van beide feiten voor het overige een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting;
- de processen-verbaal van politie ten aanzien van het uitlezen van de telefoons van verdachte, onderdeel van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2020283651 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1050.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 15 mei 2020 tot
24 oktober 2020en
in de periode van 21 januari 2021 tot enmet 23 januari 2021 te Middelburg, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of mdma en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 15 mei 2020 tot en met 23 januari 2021 te Middelburg, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid hennep en/of hasjiesj, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 228 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich allereerst op het standpunt dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. De reclassering heeft in haar rapport van 16 juni 2023 geen inzage gegeven in de omstandigheden die hebben geleid tot haar conclusie dat het volwassenenstrafrecht van toepassing is. Op een eerdere zitting, van 31 maart 2021, werd er wel nog gewezen op de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding. Volgens de verdediging is voor de beantwoording van de vraag of het jeugdstrafrecht van toepassing is de ontwikkeling van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde van belang en niet zijn ontwikkeling ten tijde van het opmaken van het reclasseringsrapport. Anders zou verdachte worden gestraft voor zijn harde werk en zijn persoonlijke ontwikkeling van de afgelopen 2,5 jaar. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en het jeugdstrafrecht, zou detentie op dit moment in ieder geval niet passend zijn. De verdediging verzoekt de rechtbank een straf op te leggen die verdachte in staat stelt zijn huidige leven en ontwikkeling niet te belemmeren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het toepasselijk recht
De reclassering heeft geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De rechtbank ziet in het betoog van de raadsvrouw, noch in de persoon van verdachte aanleiding om hiervan af te wijken. Het doel van toepassing van het jeugdstrafrecht is onder andere pedagogische begeleiding en re-integratie van jonge verdachten. In dit geval is pedagogische begeleiding niet langer noodzakelijk, omdat de verdachte al een aanzienlijke groei heeft doorgemaakt in zijn ontwikkeling. De rechtbank zal daarom niet overgaan tot het toepassen van het jeugdstrafrecht.
Dat laat echter onverlet dat de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening zal houden met de jeugdige leeftijd van verdachte nu en ten tijde van de gepleegde strafbare feiten.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vijf maanden schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs en gedurende een periode van ruim acht maanden aan het dealen van softdrugs. Het dealen van hard- en softdrugs zijn ernstige vergrijpen die de volksgezondheid en de veiligheid van de samenleving in gevaar brengen. Het gebruik hiervan kan leiden tot verslaving, schade aan de gezondheid en andere negatieve gevolgen. Verdachte heeft hiervoor geen oog gehad, en heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen financiële gewin. Dat het gebruik van drugs ernstige gevolgen kan hebben, heeft verdachte van zeer dichtbij ervaren door het overlijden van een vriendin als gevolg van drugsgebruik. Dat verdachte desondanks door is gegaan met dealen, neemt de rechtbank hem ernstig kwalijk.
De rechtbank is er echter wel van overtuigd dat het overlijden van de vriendin uiteindelijk wel heeft geleid tot het inzicht dat hij zijn leven anders zou moeten inrichten. Uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte zijn leven inmiddels op de rit heeft, dat hij een goede ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat er een laag recidiverisico is. De rechtbank zal dit in een voor verdachte positieve zin meenemen bij de bepaling van de strafmaat. Daarbij neemt de rechtbank ook mee dat verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde strafbare feiten pas 18 jaar oud was en daarna niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie en dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn.
Op basis van bovengenoemde omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals is gevorderd op te leggen en acht de rechtbank een (onvoorwaardelijke) taakstraf van 220 uur passend en geboden.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (geldbedrag en 2 mobiele telefoons) zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de in beslag genomen voorwerpen aan verdachte toebehoren. Het geld is geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten verkregen en de mobiele telefoons zijn gebruikt voor het dealen.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen tenuitvoerlegging af te wijzen. De vordering onder parketnummer 02-043928-20 dient te worden afgewezen nu het huidige feit gepleegd is buiten de proeftijd.
De vordering onder parketnummer 02-266841-20 dient te worden afgewezen nu de tenuitvoerlegging hiervan op dit moment niet als opportuun wordt gezien.
8.1
Parketnummer 02-266841-20
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat zij van oordeel is dat het toewijzen hiervan op dit moment niet opportuun is. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.
8.2
Parketnummer 02-043928-20
De rechtbank stelt vast dat de uitspraak in de zaak met parketnummer 02-043928-20 pas ná de tenlastegelegde feiten, te weten op 15 april 2021 onherroepelijk is geworden. Dat maakt dat de proeftijd pas op die datum is gaan lopen. Om die reden wordt de vordering afgewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 33 en 33a Sr en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 220 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
110 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die onder verdachte in beslag zijn genomen, te weten:
-1 STK GSM, goednummer 641221, zwart, merk: Samsung
- 1 STK GSM, goednummer 641224, Zwart, merk: Apple
- 230 EUR, goednummer 641222
Vorderingen tenuitvoerlegging
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de vonnissen met de parketnummers 02-043928-20 en 02-266841-20 af;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. J. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van G.H.J. van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 juli 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.