ECLI:NL:RBZWB:2023:4782

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
02-261230-22 + 02-192881-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanrandingen en belaging van meerdere slachtoffers

Op 10 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan drie aanrandingen van jonge vrouwen en belaging van een vrouw. De verdachte heeft ongevraagd en plotseling de billen van de slachtoffers aangeraakt, waarbij in één geval zijn gezicht tegen de billen van een slachtoffer werd geduwd. Daarnaast heeft hij gedurende anderhalf jaar de vrouw belaagd door haar herhaaldelijk te benaderen via verschillende communicatiemiddelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende inzicht is in de psychische problematiek van de verdachte, waardoor er geen basis is voor een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van het voorarrest, en heeft de gevorderde TBS niet opgelegd, omdat er geen recent advies beschikbaar was dat de noodzaak daarvan onderbouwde. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft een uitgebreid strafblad en is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat het recidiverisico verhoogt. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-261230-22 + 02-192881-19 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 10 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1980 te [geboorteplaats01]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Achterhoek te Zutphen
raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer01] (feit 1), [slachtoffer02] (feit 3) en [slachtoffer03] (feit 4) aangerand heeft en dat hij [slachtoffer04] (feit 2) belaagd heeft.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan. Voor de feiten 1, 3 en 4 baseert de officier van justitie zich op de aangiftes, de camerabeelden, de herkenning van verdachte door verbalisanten, de verklaring van [getuige01] en tot slot op de vergelijkbare modus operandi. Voor feit 2 baseert de officier van justitie zich op de verklaring van verdachte bij de politie, de aangifte die gedaan is door [slachtoffer04] , en de screenshots die zij daarbij voegde van de berichten die ze ontving.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1. Verdachte herkent zichzelf niet op de beelden van het incident. Voor wat betreft de herkenning door de verbalisanten stelt de verdediging zich op het standpunt dat het enkele feit dat de man een beetje op verdachte lijkt onvoldoende is om te stellen dat hij [slachtoffer01] heeft aangerand.
Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging zich op het standpunt dat de ten laste gelegde periode dient te worden ingekort. De belaging is gestopt op 11 mei 2022, vlak na het stopgesprek. Ook stelt de verdediging zich op het standpunt dat het tenlastegelegde ‘langsgaan op de werkplaats’ niet kan worden bewezen, omdat aangeefster dit zelf niet gezien heeft.
Voorts bepleit de verdediging vrijspraak van de feiten 3 en 4. Het is niet duidelijk geworden of verdachte daadwerkelijk de billen van de slachtoffers heeft aangeraakt. Op de beelden, waarvan de beschrijving in het dossier zit, is te zien dat door een persoon achter een medewerkster wordt gehurkt, maar ook dat deze persoon een arm uitsteekt richting een schap. De enkele verklaring van [slachtoffer03] is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 2, belaging
Aangezien verdachte op het onderzoek ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd voor feit 2 en geen vrijspraak voor dit feit is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, registratienummer PL2000-2022118922-7
opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met 154.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • De ter zitting van 26 juni 2023 afgelegde bekennende verklaring van verdachte;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer04] van 8 augustus 2022 (p. 88-91) en de bijgevoegde screenshots van de ontvangen berichten (p. 92-137);
  • Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangeefster [slachtoffer04] op 24 augustus 2022 (p. 139-140)
De verdediging heeft bepleit dat de ten laste gelegde periode dient te worden ingekort.
De rechtbank ziet echter geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster.. Verder is de verdediging van mening dat niet kan worden bewezen dat verdachte ook bij de werkplaats, namelijk de kapsalon, van aangeefster is langs gegaan. Nu de rechtbank geen reden ziet om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster, acht zij ook bewezen dat verdachte bij haar kapsalon is langs geweest.
Feit 1, 3 en 4, aanranding
Vanwege de vergelijkbare feitelijkheden en overeenkomstige toepasselijke delictsbepaling, behandelt de rechtbank de feiten 1, 3 en 4 hierna gemeenschappelijk. De tenlastelegging is toegesneden op art. 246 Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende uitdrukking ‘ontuchtige handeling’ geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 Sr een handeling van seksuele aard is die in strijd is met een sociaal-ethische norm. De beoordeling of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, hangt af van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de handelingen waarover de aangeefsters verklaard hebben, namelijk het duwen van het gezicht tussen/tegen de billen (feit 1), het geven van een tik tegen de billen (feit 3), en het wrijven over de billen (feit 4), zeker van seksuele aard. De bil kan immers, als aan te raken lichaamsdeel, vanuit seksueel oogpunt als erotisch geladen worden beschouwd.. Voorts kan er in redelijkheid niet aan worden getwijfeld dat het gedrag van de verdachte in strijd is met een sociaal-ethische norm. Maatschappelijk gezien wordt niet aanvaard dat iemand ongevraagd, plotseling en op een openbare plek, andermans billen aanraakt, laat staan dat iemand zijn gezicht nabij/tegen andermans billen houdt/duwt. De rechtbank stelt dan ook vast dat de handelingen verdachte als ‘ontuchtige handelingen’ als bedoeld in art. 246 Sr zijn aan te merken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zijn slachtoffers tot het dulden van deze ontuchtige handelingen heeft gedwongen door ‘geweld of een andere feitelijkheid’ of ‘bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid’.
Aangeefster [slachtoffer01] (feit 1) verklaarde dat er ineens een man achter haar stond en dat hij haar vastpakte bij haar heupen. Haar vriendin, [getuige02] , verklaart dat een man uit het niets de benen van [slachtoffer01] vastpakte. Het vastpakken van [slachtoffer01] is te zien op de camerabeelden die in het dossier zitten. [slachtoffer02] (feit 3) verklaart dat ze aan het ‘spiegelen’ was bij de [supermarkt] en toen een tik tegen haar bil voelde. Op de camerabeelden van de [supermarkt] , waarvan de beschrijving door [verbalisant01] in het dossier zit, ziet de verbalisant dat een man achter [slachtoffer02] knielt en zijn hoofd dichtbij haar billen brengt. Aangeefster [slachtoffer03] (feit 4) verklaart dat ze, toen ze aan het werk was bij de [supermarkt] en met haar rug naar het winkelend publiek stond, een wrijfbeweging over haar bil voelde. Uit de beschrijving van de camerabeelden van de [supermarkt] door [verbalisant01] blijkt dat een man achter [slachtoffer03] knielt, nadat hij gekeken heeft of er niemand in de buurt is.
Kortom: alle drie de slachtoffers hebben – mogelijk mede vanwege het feit dat ze zich in het openbaar begaven – niet doorgehad dat er iemand achter hen knielde, voordat hun billen werden aangeraakt. De rechtbank stelt vast er weliswaar geen ‘geweld’ is gebruikt, maar dat de slachtoffers zijn overvallen door
onverhoedshandelen van een voor hen onbekende man. Doordat de man niet alleen plotseling handelde, maar zich ook achter hen manoeuvreerde en zich dus onttrok aan hun zicht, hebben zij zich niet tegen de ontuchtige handelingen kunnen verzetten. Zij konden op deze manier niet anders dan deze handelingen te dulden. De rechtbank stelt dan ook vast dat de slachtoffers ‘gedwongen zijn de ontuchtige handelingen te dulden door een andere feitelijkheid’, als bedoeld in art. 246 Sr.
Tot slot dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het verdachte was die de billen van bovengenoemde slachtoffers aanraakte. Verdachte ontkent dit steeds.
In het geval van [slachtoffer01] (feit 1) zijn camerabeelden in het dossier opgenomen. Op deze beelden is het incident te zien. Verbalisanten [verbalisant02] , [verbalisant03] en [verbalisant04] herkennen verdachte in de man die de heupen van [slachtoffer01] vastpakt en zijn gezicht tussen/tegen haar billen duwt. Ook in de gevallen van [slachtoffer02] en [slachtoffer03] zijn camerabeelden beschikbaar, waarvan een beschrijving door [verbalisant01] in het dossier zit. Op deze beelden is te zien dat een man achter [slachtoffer03] en [slachtoffer02] knielt. [getuige01] , die op de dag van het incident zelf ook werkzaam was bij de [supermarkt] , heeft het incident in het geval van [slachtoffer03] zien gebeuren en heeft later een foto genomen van de man die zich aan het incident had schuldig gemaakt. Verbalisanten [verbalisant02] en [verbalisant05] herkennen verdachte hierin. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat het verdachte is geweest die de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van de genoemde bewijsmiddelen, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer01] , [slachtoffer02] en [slachtoffer03] , door hen te dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen op de wijze zoals tenlastegelegd. Voor de overtuiging laat de rechtbank in het bijzonder meewegen dat verdachte in enkele berichten die verdachte stuurde naar [slachtoffer04] (feit 2) een voorkeur uit voor ‘het ruiken aan kontjes’. Bij de politie verklaart verdachte voorts dat hij op billen valt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 17 juli 2022 te Oosterhout, door andere feitelijkheden, [slachtoffer01] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten/aanraken van de billen van die [slachtoffer01] en bestaande die andere feitelijkheden uit
- het dicht achter die [slachtoffer01] gaan staan en
- het onverhoeds vastpakken van de heupen van die [slachtoffer01] en
- het duwen van zijn, verdachtes, gezicht tussen/tegen de billen van die [slachtoffer01] ;
2
in de periode van 4 augustus 2021 tot en met 10 oktober 2022 te Waspik, gemeente Waalwijk, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer04] door
- die [slachtoffer04] veelvuldig telefonisch te benaderen en bij die [slachtoffer04] voicemail berichten in te spreken en
- die [slachtoffer04] veelvuldig via Instagram en/of Messenger en/of Whats-app en/of sms berichten te sturen en
- langs de woning en werkplaats van die [slachtoffer04] te gaan en de tuin van de woning van die [slachtoffer04] te betreden, met het oogmerk die [slachtoffer04] , te dwingen iets te dulden;
3
op 17 april 2021 te Oosterhout, door andere feitelijkheden, [slachtoffer02] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen,
bestaande uit het geven van een tik tegen de billen van die [slachtoffer02] en bestaande die andere feitelijkheden uit het dicht achter die [slachtoffer02] gaan staan en te bukken en vervolgens onverhoeds een tik te geven tegen de billen van die [slachtoffer02]
4
op 17 april 2021 te Oosterhout, door andere feitelijkheden, [slachtoffer03] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen,
bestaande uit het wrijven over de billen van die [slachtoffer03] en bestaande die andere feitelijkheden uit het dicht achter die [slachtoffer03] gaan staan en te bukken en vervolgensonverhoeds over de billen van die [slachtoffer03] te wrijven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel van de terbeschikkingstelling (hierna: TBS). Daarnaast acht de officier van justitie de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, alsmede een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op zijn plaats. Tot slot vordert de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen. Hij weegt daarbij mee dat verdachte naar zijn mening als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring wordt verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Eventueel kan daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal aanrandingen door van drie jonge vrouwen ongevraagd, ongewild, plotseling en in het openbaar de billen aan te raken; in één geval heeft hij zelfs zijn gezicht tussen/tegen de billen van het slachtoffer geduwd. De verdachte heeft hiermee een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten angstig kunnen worden om zich alleen op straat te begeven. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer03] blijkt hoe groot de impact van de aanranding op haar is geweest. Ook worden maatschappelijke gevoelens van onveiligheid door dit soort feiten versterkt.
Daarnaast heeft verdachte zich gedurende anderhalf jaar schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer04] . Zij heeft verdachte aangesproken en hem gevraagd om hiermee te stoppen. Verdachte heeft ook een stopgesprek gehad. Desondanks is verdachte doorgegaan met het sturen van teksten en ingesproken berichte. Hij is zelfs zo ver gegaan om naar haar woning en plaats van werk te gaan. Verdachte heeft door zijn handelen de grenzen van [slachtoffer04] ernstig overschreden en inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens van [slachtoffer04] en slechts oog heeft gehad voor zichzelf en het uiten van zijn eigen gevoelens. De rechtbank benadrukt dat niemand op grond van zijn voorkeur of fantasie veroordeeld wordt, maar merkt wel op dat het handelen naar die voorkeur of fantasie strafbaar kan worden als andere mensen daarmee niet instemmen en zelfs worden lastiggevallen, zoals in het geval van [slachtoffer01] , [slachtoffer02] en [slachtoffer03] .
Voor wat betreft feit 3 en 4 geldt dat zij geruime tijd geleden zijn gepleegd. Zonder de ernst van deze feiten te bagatelliseren, houdt de rechtbank hier in strafverlagende zin rekening mee.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden
Verdachte heeft een uitgebreid strafblad. De rechtbank stelt vast dat hij eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten. Bovendien heeft verdachte onderhavige feiten tijdens een lopende proeftijd gepleegd. Gelet hierop, maar ook gelet op de persoon van de verdachte zoals die ter zitting naar voren kwam, gaat de rechtbank uit van een hoog recidiverisico. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting geeft verdachte geen blijk van inzicht in zijn eigen gedrag. De psycholoog merkt in zijn rapport van 8 februari 2023 op dat er uit eigen onderzoek onvoldoende informatie over de persoon van verdachte verkregen kon worden om te kunnen beoordelen of sprake is van een psychische stoornis, een verstandelijke handicap of een psychogeriatische aandoening, omdat verdachte weigerde mee te werken. Wel zouden tijdens het gesprek en op grond van het dossier enige aanwijzingen zijn gevonden voor psychische problematiek. Ofschoon verdachte ook aan de opstelling van deze rapportage niet heeft meegewerkt, staat in het reclasseringsadvies van 14 maart 2023 dat de reclassering zich ernstig zorgen maakt over verdachte, zijn situatie, het delictgedrag en de gevolgen die dit meebrengt voor de toekomst. Het recidiverisico wordt op grond van zijn strafblad als hoog ingeschat. Er is onvoldoende zicht op het psychosociaal functioneren van verdachte, waardoor de delictrelatie en de mate van toerekeningsvatbaarheid niet duidelijk is. Ook is het, vanwege het ontbreken van diagnostiek, niet mogelijk een behandelindicatie te stellen, hetgeen nodig is om te weten met welke interventies het risico op recidive kan worde teruggedrongen.
De rechtbank betreurt het geen inzicht te hebben kunnen verkrijgen in de psychische problematiek van verdachte en merkt op dat zij (hierdoor) onvoldoende aanknopingspunten ziet om (een deel van) de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is, al het bovenstaande afwegend en gelet op de strafoplegging in gelijksoortige zaken, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf één jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
De rechtbank merkt nog op dat de eis van de officier van justitie om TBS met dwangverpleging op te leggen onvoldoende is onderbouwd. Een dergelijke eis kan niet gebaseerd worden op een Pro Justitia rapportage uit 2014. Nu de rechtbank niet beschikt over een recent advies, waaruit de noodzaak van TBS met dwangverpleging blijkt, kan zij deze verstrekkende maatregel niet opleggen. Ook voor de oplegging van de andere door de officier van justitie geëiste maatregelen ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten. Het gebrek aan op de verdachte toegespitste actuele informatie maakt ook dat de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, niet uitgaat van de (gedeeltelijke) ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte. Zou de rechtbank dit standpunt wel overnemen, dan zou zij onterecht op de stoel van de deskundige gaan zitten, terwijl de deskundigen in dit geval nu juist aangeven onvoldoende informatie te hebben om iets te kunnen zeggen over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
Ofschoon de rechtbank ook geen aanknopingspunten ziet om een (deels) voorwaardelijke straf, met daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden op te leggen, spreekt zij haar waardering uit voor het feit dat verdachte vanuit detentie op eigen initiatief op zoek gegaan is naar hulp. De rechtbank spreekt voorts de hoop uit dat verdachte de plannen om met SMO straatteam aan zijn problematiek te werken na zijn tijd in detentie door zal zetten.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden die aan verdachte d.d. 23 maart 2020 is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 246 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1, 3 en 4: telkens:Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
;
feit 2:Belaging
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 23 maart 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-192881-19
ten uitvoer zal worden gelegd,
te weten
een gevangenisstraf van twee maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Hofman, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. M.M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juli 2023.
Mr. Hofman is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.