ECLI:NL:RBZWB:2023:4775

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
9818946 CV EXPL 22-1479 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en de rechtsgeldigheid van een betaling door een derde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser, H.O.D.N. [naam01], betaling van onbetaalde facturen door gedaagde, [gedaagde01] B.V. De vordering betreft een totaalbedrag van € 2.722,50, vermeerderd met rente en kosten, voor boekhoudkundige werkzaamheden die eiser in opdracht van gedaagde heeft verricht. De procedure is gestart na meerdere aanmaningen tot betaling door eiser, die zijn genegeerd door gedaagde. Gedaagde heeft erkend dat zij in beginsel de facturen verschuldigd is, maar stelt dat een betaling van € 2.457,81 op 11 oktober 2020 onverschuldigd is gedaan, omdat deze betaling betrekking zou hebben op een andere factuur van een derde partij, [bedrijf01] B.V. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden rondom de betaling en de overeenkomst tussen partijen onderzocht. De rechter oordeelt dat eiser gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de betaling door gedaagde, en dat er geen sprake is van een onverschuldigde betaling. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, en veroordeelt gedaagde in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 28 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 9818946 \ CV EXPL 22-1479
Vonnis van 28 juni 2023
in de zaak van
[eiser01] , H.O.D.N. [naam01],
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: J.C.M. Ruis,
tegen
[gedaagde01] B.V.,
te [plaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
gemachtigde: JJ&N Incasso en Juridische Dienstverlening.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 juni 2022 met de daarin genoemde processtukken;
- de akte van [eiser01] ;
- de ter zitting overhandigde pleitnota van de zijde van [eiser01] , welke gedeeltelijk is voorgedragen;
- de mondelinge behandeling van 5 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staan de volgende feiten – voor zover relevant – vast:
a. tussen partijen is een (mondelinge) overeenkomst gesloten voor de periode
januari 2020 tot en met december 2020 waarna de volgende afspraken per
e-mailbericht op 23 maart 2020 om 18:19 uur zijn vastgelegd door [eiser01] :
“(…)Tasks and offer (werkzaamheden en aanbieding)
We will take care of the following:

Process al the incoming invoices (about half a binder per month, books manually)

Process the cash transactions (export from cash register)

Process the pin transactions (export from payment provider)

Process the bank account transactions (export from bank)

Connect the payments between the cash, pin and bank

File the VAT every quarter
We can process this for € 450 (ex vat) per month. (…) Please let me know if you agree with our offer.;
[gedaagde01] B.V. is in augustus 2020 overgenomen van [naam02] ( [naam02] ) door [naam03] en [naam04] ;
[eiser01] heeft facturen voor de door haar verrichte werkzaamheden aan [gedaagde01] gestuurd;
[gedaagde01] heeft de facturen met nummers [nummer01] , [nummer02] , [nummer03] , [nummer04] en [nummer05] voor een totaalbedrag van € 2.722,50 onbetaald gelaten. Deze facturen hebben betrekking op de verrichte werkzaamheden voor de maanden maart, april, mei, augustus en september 2020;
op 7 september 2020 heeft [eiser01] een factuur met [nummer06] gestuurd ten name van [bedrijf01] B.V. voor een bedrag van € 2.457,81 met omschrijving “Advieswerk 2020”,
[naam02] (hierna: [naam02] ) heeft op 8 oktober 2020 per WhatsApp het volgende spraakbericht aan [eiser01] verzonden waarvan een transcriptie door [eiser01] is gemaakt:
“Hi good afternoon mister [eiser01] , how are you? I hope everything is good with you. Mister [eiser01] I told mister [naam05] from [gedaagde01] to pay the invoice what I have to pay for you, because we get some money back from electric from last year and I have some account in [gedaagde01] now. That’s why I tell them to pay you from my money what I have there, and they promised they will pay on Sunday. Thank you very much, I wish you a good day.”
[gedaagde01] heeft op 11 oktober 2020 een bedrag van € 2.457,81 aan [eiser01] betaald met omschrijving: “factuur nr. [nummer06] ”
[naam02] heeft op 12 oktober 2020 per WhatsApp het volgende spraakbericht aan [eiser01] verzonden waarvan een transcriptie door [eiser01] is gemaakt:
“Hi good afternoon mister [eiser01] , I hope everything is okay with you. I heard from mister [naam05] he sed the amount for you. And now I think we are finished with [gedaagde01] with my case. I really appreciate what you did for me, thank you very much, and I hope we can work together about Dutch companies in the future in a good way. Thank you very much. Have a good day.”
[eiser01] heeft op 12 augustus 2021 het volgende e-mailbericht aan [gedaagde01] gestuurd:
overdracht onderneming[gedaagde01] B.V. is in de loop van 2020 door onder andere [naam02] verkocht aan [naam06] en [naam07] . De BV had op dat moment diverse vorderingen en schulden, waaronder diverse leveranciers en [naam01] . Dat de eigenaar van de BV verandert, wil niet zeggen dat de BV onze facturen niet meer moet betalen.
Factuur [naam02]
Op 7 september 2020 heb ik een factuur gestuurd aan [naam02] van
€ 2.457,81 voor diverse advieswerkzaamheden, onder andere rondom de verkoop van de supermarkt. Op 8 oktober 2020 liet [naam02] mij weten dat jij de factuur namens hem zou betalen, omdat jullie onderling nog een en ander te verrekenen hadden. De betaling heb je vervolgens gedaan op 11 oktober 2020. Dit heeft echter niets te maken met de openstaande facturen voor het verzorgen van de administratie van [gedaagde01] B.V. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van € 2.722,50, vermeerderd met rente en kosten. [eiser01] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij in opdracht van en voor rekening van [gedaagde01] boekhoudkundige werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde01] heeft vijf facturen onbetaald gelaten. Daarmee is sprake van een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst. Ondanks aanmaningen is [gedaagde01] in gebreke gebleven met betaling van voormelde facturen, zodat hiervan betaling wordt gevorderd, vermeerderd met rente en kosten. [eiser01] betwist dat de op 11 oktober 2020 gedane betaling van € 2.457,81 onverschuldigd is gedaan door [gedaagde01] . Zij voert daartoe aan dat bij de omschrijving is vermeld op welke factuur de betaling ziet, namelijk “fact. nr. [nummer06] ”. Gelet op de ontvangen WhatsApp berichten van 8 oktober 2020 en 12 oktober 2020 van [naam02] en de omschrijving bij de betaling mocht zij er gerechtvaardigd op vertrouwen dat deze betaling ook daadwerkelijk op het genoemde factuurnummer in de omschrijving zag. [eiser01] stelt verder dat de werkzaamheden die zij heeft geoffreerd ook daadwerkelijk door haar zijn verricht. Zij betwist dat het opstellen van de jaarrekening en de aangifte vennootschapsbelasting onderdeel waren van de te verrichten werkzaamheden volgens de tussen partijen gesloten overeenkomst.
3.2.
[gedaagde01] heeft erkend dat zij in beginsel de gevorderde facturen verschuldigd is, maar dat zij deze met reden onbetaald heeft gelaten. In de conclusie van antwoord heeft zij aangevoerd dat de door haar op 11 oktober 2020 gedane betaling onverschuldigd is betaald, nu zij deze betaling per ongeluk heeft gedaan. Er is geen sprake van een verrekeningsafspraak tussen [bedrijf02] B.V. en [gedaagde01] of een overname door [gedaagde01] van de schuld van [bedrijf02] B.V. De factuur is immers gericht aan [bedrijf01] B.V. en niet aan [gedaagde01] . Het is haar inziens onmogelijk om een factuur van een ander te voldoen. Daarom dient het door [gedaagde01] onverschuldigd betaalde bedrag van € 2.457,81 verrekend te worden met de nog openstaande facturen ten bedrage van
€ 2.755,50. Hierdoor resteert slechts een bedrag van € 264,69 wat [gedaagde01] nog aan [eiser01] dient te betalen. Bovendien heeft [eiser01] niet gedaan wat zij moeten doen, namelijk de jaarrekening 2020 en de aangifte VpB 2020 aanleveren en deponeren bij de Kamer van Koophandel. Hierdoor is schade geleden in die zin dat zij een nieuwe opdracht bij een andere boekhouder hebben uitgezet.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] echter aangevoerd dat zij voorafgaand aan de betaling van 11 oktober 2020 met [naam02] heeft gesproken. [naam02] zou hebben gezegd, dat als [gedaagde01] de betaling van € 2.457,81 aan [eiser01] zou voldoen, dit in mindering zou strekken op de maandelijkse facturen van [gedaagde01] die nog openstonden bij [eiser01] . Kort gezegd voerde [naam02] ter zitting het verweer dat geen sprake is van een onverschuldigde betaling, maar dat zij verkeerd is voorgelicht door [naam02] waar deze betaling op zag. [gedaagde01] voert aldus aan dat er sprake was van een wilsgebrek van haar kant, nu zij de schuld van [naam02] helemaal niet wilde betalen. Om die reden had [eiser01] er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat deze betaling daadwerkelijk zag op het in de omschrijving genoemde factuurnummer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wettelijk toetsingskader
4.1.
Ingevolge artikel 6:30 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een schuld niet alleen door de schuldenaar zelf maar ook door een derde worden voldaan. De derde moet zich ervan bewust zijn dat de verbintenis rust op een ander dan hemzelf en beogen die verbintenis te voldoen. Een dergelijke nakoming door een derde bevrijdt de schuldenaar. De schuldenaar wordt conform het bepaalde in artikel 3:35 BW ook bevrijd indien de schuldeiser erop mocht vertrouwen dat de derde de bedoeling had – ook al had hij die niet – om de schuld van de ander te voldoen.
Is de factuur van [bedrijf01] B.V. bevrijdend betaald door [gedaagde01] ?
4.2.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of [eiser01] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde01] de gedane betaling op 11 oktober 2020 van € 2.457,81 heeft gedaan namens [bedrijf01] B.V. en daarmee de in deze procedure gevorderde facturen onbetaald zijn gebleven.
4.3.
Hierbij heeft als uitgangspunt te gelden dat, teneinde een vlot betalingsverkeer te waarborgen, deelnemers aan het girale betalingsverkeer vertrouwen moeten kunnen hebben in de juistheid en de rechtsgeldigheid van betalingen die ten gunste van hen worden verricht, een en ander behoudens aanwijzingen van het tegendeel. De omvang van de onderzoeksplicht van de schuldeiser verandert niet zonder meer als een derde voor de schuldenaar betaalt aan de schuldeiser. Artikel 6:30 BW beoogt namelijk juist mede het belang van deze schuldeiser – om deze betaling zonder nader onderzoek te kunnen aanvaarden – te beschermen (zie: ECLI:RBAMS:2018:3698).
4.4.
Niet gesteld of gebleken is dat [eiser01] op de hoogte was of had moeten zijn van dergelijke aanwijzingen dat de door [gedaagde01] gedane betaling niet juist en rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang. De door [gedaagde01] gebruikte omschrijving bij de betaling en het betaalde bedrag komen overeen met wat is vermeld op de factuur gericht aan [bedrijf01] B.V. Daarnaast wordt deze betaling aangekondigd in het WhatsApp spraakbericht van [naam02] van 8 oktober 2020 en wordt vervolgens in het WhatsApp spraakbericht van 12 oktober 2020 door [naam02] bevestigd dat de factuur is betaald door [gedaagde01] op 11 oktober 2020. [eiser01] heeft bovendien onweersproken gesteld dat het niet ongebruikelijk is dat een nieuwe eigenaar ( [gedaagde01] ) een factuur betaalt die ziet op verrichte advieswerkzaamheden voor een B.V. in het kader van een overname.
Conclusie
4.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter leidt al het voorgaande tot de conclusie dat [eiser01] haar onderzoeksplicht niet heeft geschonden. [eiser01] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde01] de factuur namens [bedrijf01] B.V. heeft betaald, waarmee deze factuur bevrijdend is betaald. Dientengevolge bestaat er voor de gedane betaling een rechtsgrond en kan er daarom geen sprake zijn van een onverschuldigde betaling. Gelet daarop kan er ook geen sprake zijn van een verrekening van het betaalde bedrag met de facturen van [eiser01] aan [gedaagde01] . Dat [gedaagde01] in de veronderstelling verkeerde dat deze betaling in mindering zou strekken op de door hem onbetaalde facturen en hij daarover verkeerd is voorgelicht door [naam02] maakt dit niet anders. Het komt immers voor rekening en risico van [gedaagde01] om na te gaan of wat [naam02] haar hierover heeft verteld klopte, bijvoorbeeld door dit na te gaan bij [eiser01] of om de administratie te controleren.
4.6.
Het voorgaande laat onverlet dat [gedaagde01] wellicht nog een vordering heeft op [bedrijf01] B.V. [gedaagde01] zal [bedrijf01] B.V. dan in een zelf te starten procedure moeten betrekken.
4.7.
Voor zover [gedaagde01] heeft beoogd aan te voeren dat zij de door haar geleden schade vanwege een toerekenbare tekortkoming van [eiser01] kan verrekenen met de openstaande facturen, overweegt de kantonrechter als volgt. Uit de overgelegde correspondentie volgt niet dat het opstellen van de jaarrekening 2020 en de aangifte VpB 2020 tot de overeengekomen werkzaamheden behoorde. Voor zover daartoe al opdracht was gegeven door [gedaagde01] valt dat dus buiten de gefactureerde werkzaamheden. [eiser01] heeft aangevoerd dat het niet opstellen van deze jaarstukken haar niet kan worden toegerekend. Zij had daartoe niet de benodigde gegevens van [gedaagde01] ontvangen. [gedaagde01] heeft dat standpunt niet voldoende weerlegd. Verder geldt dat [gedaagde01] op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd of onderbouwd wat de schade is die zij dan zou hebben geleden als gevolg van het niet aanleveren en deponeren van deze stukken. Daarom zal de kantonrechter ook dit verweer passeren.
4.8.
Al wat partijen verder hebben aangevoerd en hiervoor onbesproken is gelaten leidt niet tot een andersluidende beslissing.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
[eiser01] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 397,25 toegewezen.
Wettelijke rente
4.10.
[eiser01] vordert tevens de vervallen wettelijke handelsrente tot en met 12 april 2022 ten bedrage van € 361,12 en de gevorderde wettelijke handelsrente vanaf 13 april 2022 over
€ 2.722,50. Nu vast is komen te staan dat dat de hoofdsom kan worden toegewezen, kan de gevorderde vervallen wettelijke handelsrente tot en met 12 april 2022 en de gevorderde wettelijke handelsrente vanaf 13 april 2022 eveneens worden toegewezen.
Te betalen bedrag door [gedaagde01]
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- wettelijke handelsrente t/m 12 april 2022
2.722,50
361,12
- buitengerechtelijke incassokosten
397,25
+
totaal
3.480,87
Proceskosten
4.12.
[gedaagde01] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
108,41
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
464,00
(2,00 punten × € 232,00)
Totaal
816,41

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 3.480,87, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 2.722,50, met ingang van 12 april 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot dit vonnis vastgesteld op € 816,41,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op
28 juni 2023.