ECLI:NL:RBZWB:2023:4713

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
C/02/409933 / JERK 23-904
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
  • mr. Snatersen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 juli 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige01], [minderjarige02] en [minderjarige03], op verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI). De minderjarigen waren eerder onder toezicht gesteld op 12 juli 2022, en de GI verzocht om verlenging van deze maatregel voor een jaar, tot 12 juli 2024. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn geweest in de situatie van de moeder, die zich openstelde voor hulpverlening. Echter, er blijven zorgen bestaan over de ontwikkeling van de minderjarigen en de communicatie tussen de ouders. De kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de nog aanwezige zorgen en de behoefte aan verdere hulpverlening. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Combee, kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier mr. Snatersen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer: C/02/409933 / JE RK 23-904
Datum uitspraak: 10 juli 2023

beschikking verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[minderjarige01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2017 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige01] ,

[minderjarige02] ,

geboren op [geboortedatum02] 2021 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige02] ,

[minderjarige03] ,

geboren op [geboortedatum03] 2021 te [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen [minderjarige03] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder01] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,

[de vader01] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. B.P.J. van Riel te Breda.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het volgende stuk:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 1 mei 2023, ingekomen bij de griffie op
19 mei 2023.
Op 30 juni 2023 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- een tolk in de Portugese taal voor beide ouders,
- een vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door de ouders.
De minderjarigen wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 12 juli 2022 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 juli 2022 tot 12 juli 2023.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] te verlengen voor de duur van twaalf maanden met ingang van 12 juli 2023 tot 12 juli 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De GI heeft tijdens mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het verzoekschrift, aangevoerd dat in het afgelopen jaar sprake is geweest van een positieve ontwikkeling. De inzet van cultuur sensitieve hulpverlening van [hulpverlener01] , die sinds oktober 2022 bij de moeder is gestart, heeft daarin een grote bijdrage gehad. Zij hebben een ingang bij de moeder gevonden en haar weerstand naar hulpverlening kunnen verminderen. In eerste instantie heeft [hulpverlener01] uitleg aan de moeder gegeven over alle plaatsgevonden onderzoeken, waarna vervolgens samen met de moeder de vertaalslag is gemaakt naar de huidige situatie. Dit heeft ertoe geleid dat de moeder inzicht heeft gekregen in de voorliggende problematiek en deze meer is gaan erkennen. De moeder kan daardoor ook betere keuzes maken in het belang van de minderjarigen. De situatie is dan ook verbeterd ten opzichte van vorig jaar, maar dit betekent niet dat er geen zorgen meer zijn. Zo benoemt de hulpverlening nog steeds grote zorgen te hebben over de kind-eigen problematiek van [minderjarige01] en worden bij [minderjarige02] en [minderjarige03] ook zorgen gezien over hun gedrag. [minderjarige01] ontvangt hulpverlening van [hulpverlener02] en [hulpverlener03] is ingezet om te werken aan de verstoorde hechting van [minderjarige01] . Voor [minderjarige02] en [minderjarige03] wordt de inzet van opvang noodzakelijk geacht om meer zicht te krijgen op hun ontwikkeling door professionals. Er loopt op dit moment nog een procedure omtrent bijzondere bijstand om de opvang geregeld te krijgen. Wel is [minderjarige02] in maart 2023 gestart op een peuterspeelzaal. Naast externe hulp voor de minderjarigen, is opvoedondersteuning in het gezin van de moeder aangewezen. [hulpverlener01] heeft dit aanvankelijk opgepakt, maar heeft aangegeven daarvoor de expertise te missen. Er zal dan ook een andere hulpverleningsorganisatie moeten worden betrokken bij de moeder voor het bieden van opvoedondersteuning. Dit moet nog, met ondersteuning van [hulpverlener01] , vorm worden gegeven. Er zijn ook nog steeds zorgen over de relatie tussen de ouders. Tot 1 mei 2023 was er sprake van een contactverbod tussen de ouders waardoor het niet mogelijk was om te werken aan een verbetering van hun onderlinge communicatie en om meer zicht te krijgen op hun relatie. Daarnaast is de omgang tussen de vader en de minderjarigen in het afgelopen jaar niet van de grond gekomen. Daaraan liggen meerdere belemmerende factoren bij de vader ten grondslag, zoals onder andere financiële problematiek en afhankelijkheid van derden voor vervoer. Recent is besloten om de omgang tussen de vader en de minderjarigen laagdrempeliger in te zetten, waarbij gestart zal worden met videobellen. [hulpverlener01] gaat daarbij aan de ouders ondersteuning bieden, waarbij gehoopt wordt dat het contact tussen de vader en de minderjarigen stapsgewijs verder kan worden uitgebreid. Ondanks de positieve ontwikkelingen die in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden, acht de GI de inzet van hulpverlening vanuit het gedwongen kader nog steeds noodzakelijk. De GI vreest namelijk dat wanneer het gedwongen kader wegvalt de moeder geen hulpverlening meer toelaat aangezien zij aangeeft weer een normaal gezin te willen zijn zonder hulp. Gelet hierop, alsook de voorliggende problematiek en de verdere stappen die nog gezet moeten worden, is volgens de GI een ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van een jaar nodig.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij zich in het afgelopen jaar hard heeft ingezet om tot een verbetering van de situatie te komen. Er is sprake van een positieve ontwikkeling, waarbij de moeder meewerkt aan alle noodzakelijk geachte hulpverlening. Bij de vader worden nog belemmeringen gezien waardoor bijvoorbeeld het contact tussen hem en de minderjarigen nog onvoldoende tot stand is gekomen, maar dat kan de moeder niet worden aangerekend. Zij staat open voor contact tussen de vader en de minderjarigen en heeft de vader hierin nooit tegengewerkt. Hulpverlening in het vrijwillig kader behoort tot de mogelijkheden. De moeder ziet de noodzaak van hulpverlening in en staat daarvoor ook open. Desondanks kan de moeder ermee instemmen indien de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van zes maanden wordt verlengd. Wel heeft de moeder er moeite mee wanneer in de komende periode in haar thuissituatie opvoedondersteuning zal worden geboden door een andere hulpverleningsorganisatie dan [hulpverlener01] . Met name [minderjarige01] zal zich afvragen wie de betreffende hulpverlener is en wat hij of zij komt doen. Dit vormt een extra belasting voor zowel [minderjarige01] als haarzelf en zal het nodige van hen vragen.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat sprake is van een positieve ontwikkeling met name ten aanzien van de moeder, maar dat deze ontwikkeling nog pril is. [hulpverlener01] heeft een ingang bij de moeder gevonden, echter bij de moeder bestaat nog altijd weerstand tegenover hulpverlening die voor haar onbekend is. Zo staat de moeder niet open voor opvoedondersteuning dat door een andere hulpverleningsorganisatie dan [hulpverlener01] wordt geboden, terwijl [hulpverlener01] heeft aangegeven daarvoor de expertise te missen. Inzet van hulpverlening in het gedwongen kader is dan ook nog noodzakelijk. De ondertoezichtstelling dient derhalve voortgezet te worden, temeer nu de omgang tussen de vader en de minderjarigen nog nader tot stand moet worden gebracht. De moeder dwarsboomt de omgang tussen de vader en de minderjarigen niet, maar het lukt de ouders gezien hun verstoorde relatie niet om de omgang samen vorm te geven. Betrokkenheid van een jeugdzorgwerker die hierin de regie voert is dan ook nodig. Bij de vader speelden vele belemmeringen die de omgang tussen hem en de minderjarigen in het afgelopen jaar in de weg hebben gestaan. De vader is druk bezig geweest om zijn leven weer op orde te krijgen. Zo is er onder meer een leer-werk traject aangevraagd, een bewindvoerder aangesteld en ontvangt de vader inmiddels begeleiding van [hulpverlener04] . De vader staat open voor omgang met de minderjarigen en wil hier graag komende periode op in zetten. Ook wil de vader werken aan een verbetering van de communicatie en samenwerking met de moeder in het belang van de minderjarigen. Dit zal de nodige tijd in beslag nemen. De vader kan dan ook instemmen met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van een jaar. Binnen dit jaar dient het wel tot een afronding van de ondertoezichtstelling te komen. Indien een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar door de kinderrechter als te lang zou worden beoordeeld, verzoekt de vader de ondertoezichtstelling met het oog op de komende zomerperiode waarin hulpverlening in beperktere mate beschikbaar zal zijn te verlengen voor de duur van negen maanden, onder afwijzing van het resterende deel van het verzoek van de GI.

De beoordeling

Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
Overwegingen
De kinderrechter stelt vast dat bij de vorige beschikking van 12 juli 2022 een ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van een jaar is uitgesproken omdat er zorgen waren of de ouders voldoende (in)zicht hadden in wat de minderjarigen in de basis nodig hebben om veilig op te kunnen groeien, zoals het aansluiten bij hun leeftijd, beschikbaar zijn en het bieden van affectie. Daarnaast waren er grote zorgen over het fysieke geweld dat tussen de ouders in het bijzijn van de minderjarigen plaatsvond, waarbij met name de moeder deze zorgen niet erkende als schadelijk voor de ontwikkeling van de minderjarigen. Ook waren er in toenemende mate zorgen over de (stagnatie in de) ontwikkeling van [minderjarige01] . Hulpverlening om de ontwikkelingsbedreigingen bij de minderjarigen af te wenden kwam onvoldoende grond. De ouders stelden zich zorgmijdend op, zagen hun eigen leerdoelen niet en toonden geen echte bereidwilligheid ten aanzien van hulpverlening.
In het afgelopen jaar is sprake geweest van een positieve ontwikkeling, waarbij met name de moeder mooie stappen heeft gezet. De moeder heeft zich open kunnen stellen voor de hulpverlening die haar sinds oktober 2022 door [hulpverlener01] wordt geboden, en is met hen een samenwerkingsrelatie aangegaan. Met behulp van [hulpverlener01] heeft de moeder meer inzicht gekregen in de voorliggende problematiek en wat nodig is om tot een verbetering van de situatie te komen. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de weerstand van de moeder naar de voor haar en de minderjarigen noodzakelijk geachte hulpverlening is verminderd en dat zij betere keuzes kan maken in het belang van de minderjarigen. De kinderrechter vindt dit erg knap van de moeder en zij is van oordeel dat de moeder een compliment verdient voor de inzet die zij heeft getoond in de afgelopen periode.
Dit neemt niet weg dat er nog zorgen zijn, en wel zodanig dat de minderjarigen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zo is tussen de ouders nog altijd sprake van een verstoorde verstandhouding. Weliswaar hebben er zich in de afgelopen periode geen incidenten meer tussen de ouders voorgedaan, maar hierin heeft het contactverbod tussen de ouders, dat inmiddels is opgeheven, een groot aandeel gehad. Er is nog niet gewerkt aan een verbetering van de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders. Daarnaast bestaat nog onduidelijkheid over de relatie van de ouders; de ouders wonen niet meer samen, maar zijn nog wel gehuwd en zijn beiden ambivalent in hun wil om te scheiden. In de afgelopen periode is het voorts niet gelukt om omgang tussen de vader en de minderjarigen tot stand te brengen. Meerdere belemmerende factoren van de kant van de vader hebben hieraan in de weg gestaan. De vader en de minderjarigen hebben daardoor tot op heden geen band met elkaar kunnen opbouwen, terwijl het voor een goede ontwikkeling van de minderjarigen van belang is dat zij zich kunnen identificeren met de vader. Verder worden bij alle drie de minderjarigen, die op jonge leeftijd geconfronteerd zijn geweest met een onveilige (thuis)situatie, zorgen gezien over hun ontwikkeling en/of gedrag. Uit verricht psychologisch onderzoek bij [minderjarige01] is gebleken dat bij haar sprake is van een ambivalente hechtingsstijl en een beneden gemiddeld/laag begaafd intelligentieniveau. Bij [minderjarige02] en [minderjarige03] wordt met name druk gedrag waargenomen, waarbij ten aanzien van [minderjarige02] verder nog opvalt dat hij veel op zoek is naar liefde.
Belangrijk is dat de huidige hulpverlening voortgang vindt en dat gevolgd wordt of deze hulpverlening voldoende is en/of andere (aanvullende) hulpverlening nodig is om bovenvermelde zorgen weg te nemen. Bij beide ouders wordt op dit moment een open houding waargenomen tegenover hulpverlening; de weerstand tegen hulpverlening is afgenomen en de ouders tonen zich bereid om hieraan mee te werken. Tussen de ouders is echter nog geen sprake van een samenwerkingsrelatie; de onderlinge verstandhouding is verstoord en de ouders communiceren nagenoeg niet met elkaar. De kinderrechter heeft er daarom op dit moment onvoldoende vertrouwen in dat het de ouders de komende periode zal lukken om de zorgen in het vrijwillig kader weg te nemen en/of te verminderen. Dit vraagt om een vorm van overleg en samenwerking tussen de ouders waartoe zij op dit moment nog niet in staat zijn. In haar overweging neemt de kinderrechter tevens mee dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling haar twijfels heeft geuit over de inzet van opvoedondersteuning in haar thuissituatie geboden door een andere hulpverleningsorganisatie dan [hulpverlener01] .
Het vorenstaande maakt dat de kinderrechter het van belang acht dat hulpverlening in het gedwongen kader op dit moment wordt voortgezet. Een langere betrokkenheid van de GI, waarbij regie wordt gevoerd door een jeugdzorgwerker, is noodzakelijk om de belangen van de minderjarigen zo goed mogelijk te waarborgen. De gronden voor een ondertoezichtstelling van de minderjarigen zijn nog steeds aanwezig.
De moeder heeft de kinderrechter verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen, voor zover een verlenging daarvan noodzakelijk zou worden geacht, te beperken tot zes maanden. De vader staat achter een verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van een jaar, maar kan - naar de kinderrechter begrijpt - subsidiair instemmen met een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden.
De kinderrechter stelt vast dat er nog de nodige stappen moeten worden gezet in de samenwerking en communicatie tussen de ouders alsook de omgang tussen de vader en de minderjarigen. Vanwege het contactverbod dat tussen de ouders gold alsook de belemmerende factoren die bij de vader speelden is het de GI in de afgelopen periode niet gelukt om hieraan te werken. Hierin heeft de moeder geen aandeel gehad, maar dit neemt niet weg dat in het belang van de minderjarigen alsnog moet worden ingezet op een verbetering van de onderlinge verstandhouding tussen de ouders alsook het realiseren van een stabiele en structurele omgang tussen de vader en de minderjarigen. Gezien de aard van de problematiek is de verwachting van de kinderrechter dat dit niet haalbaar zal zijn in zes en/of negen maanden. Met de GI acht zij een verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen aangewezen voor de duur van een jaar, waarbij zij de hoop uitspreekt dat de ondertoezichtstelling na dit jaar kan worden afgesloten.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter een verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen uitspreken voor de duur van een jaar. Deze beslissing zal, gezien de aard van de maatregel uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] met ingang van 12 juli 2023 tot 12 juli 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken door mr. Combee, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Snatersen op 10 juli 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch