ECLI:NL:RBZWB:2023:4712

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
C/02/410223 / JERK 23-958
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige01]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 24 mei 2023 een verzoek ingediend, waarin werd gesteld dat [minderjarige01] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd op sociaal-emotioneel en cognitief gebied. De ouders, [de moeder01] en [de vader01], zijn betrokken bij de zaak, waarbij de moeder de zorg heeft dat de ondertoezichtstelling niet in het belang van [minderjarige01] is, terwijl de vader het verzoek ondersteunt. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 juni 2023 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de ouders, de Raad en de Gecertificeerde Instelling (GI). De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige01], die zich in een loyaliteitsconflict bevindt door de voortdurende strijd tussen haar ouders. Ondanks eerdere hulpverlening is er geen verbetering in de situatie opgetreden, waardoor de kinderrechter heeft besloten om [minderjarige01] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, met de hoop dat dit steunend en helpend zal zijn voor zowel de minderjarige als de ouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer: C/02/410223 / JE RK 23-958
Datum uitspraak: 10 juli 2023

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda,
betreffende

[minderjarige01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2014 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder01] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,

[de vader01] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. M. Czarnota te Oosterhout.
De kinderrechter merkt als informant aan:

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 24 mei 2023, ingekomen bij de griffie op 26 mei 2013;
- de (stel)brief van mr. Czarnota van 22 juni 2023;
- de ongedateerde brief van [minderjarige01] , overgelegd door de moeder tijdens de mondelinge behandeling.
Op 30 juni 2023 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- een vertegenwoordigster van de GI.
Daarnaast was tijdens de mondelinge behandeling, met bijzondere toestemming van de kinderrechter, als toehoorder aanwezig mevrouw [naam01] , ambulant ondersteuner van de vader werkzaam bij [hulpverlener01] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige01] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige01] woont bij de moeder.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De vertegenwoordigster van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat aan de voorwaarden van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan, waarbij zij voor een nadere onderbouwing van het verzoek heeft verwezen naar het onderzoeksrapport van de Raad van 24 mei 2023. [minderjarige01] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd op sociaal-emotioneel en cognitief gebied en ook met betrekking tot haar geestelijke gezondheid. Er zijn zorgen over het gedrag van [minderjarige01] , het loyaliteitsconflict waarin [minderjarige01] zich bevindt, de omstandigheid dat [minderjarige01] geen onbelast contact kan hebben met haar beide ouders, het ontbreken van communicatie tussen de ouders en dat de moeder weinig inzicht heeft in haar eigen handelen. Ondanks de langdurige inzet van vrijwillige hulpverlening lukt het de ouders niet om de zorgen rondom [minderjarige01] weg te nemen. De ouders zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren doordat met name de moeder eigen voorwaarden stelt aan de nodige hulpverlening. De verwachting is dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] binnen een voor [minderjarige01] aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen. Een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar is een passende termijn omdat er langere tijd hulpverlening in het gezin heeft gezeten en nog steeds zit en het tot nu toe niet is gelukt om de genoemde zorgen weg te nemen. De hulp is te vrijblijvend geweest waardoor de moeder eigen voorwaarden aan de hulpverlening heeft kunnen stellen. Regievoering door een jeugdzorgwerker is noodzakelijk om de reeds betrokken hulpverlening aan te sturen en om de inzet van eventueel andere noodzakelijke (aanvullende) hulpverlening aan de ouders en/of [minderjarige01] verplicht op te kunnen leggen.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij niet kan instemmen met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] . Bij [minderjarige01] is sprake van problematiek. Zij heeft een traumaverleden en een aantal beperkingen. De moeder heeft echter alle benodigde hulpverlening geregeld; zowel voor [minderjarige01] als voor haarzelf. De moeder staat open voor deze hulpverlening en werkt hieraan mee. Dit maakt volgens de moeder dat een ondertoezichtstelling voor [minderjarige01] niet nodig is. Daarbij heeft de moeder erop gewezen dat zij en de vader een goed contact met elkaar hebben over [minderjarige01] . Wel maakt de moeder zich zorgen over de thuissituatie van de vader en het welzijn van [minderjarige01] op het moment dat zij bij de vader is. [minderjarige01] heeft altijd heel erge honger wanneer zij terug van de vader komt en geeft aan bij de vader vastgepakt te worden terwijl ze dat niet wil. Ook heeft [minderjarige01] veel moeite met de huidige zorgregeling waarbij ze om de week een heel weekend bij de vader moet verblijven. [minderjarige01] geeft duidelijk te kennen dat niet te willen. Ze wil hooguit een dagje naar de vader om haar halfbroertje te kunnen zien. Daarnaast loopt de moeder er tegenaan dat afspraken door de vader vaak worden gewijzigd. [minderjarige01] heeft hier veel moeite mee; vanwege haar problematiek heeft zij grote behoefte aan structuur en regelmaat. Belangrijk is dat er rust komt en dat niet langer aan [minderjarige01] wordt getrokken. De moeder wil zich graag kunnen focussen op [minderjarige01] , maar de hoeveelheid hulpverlening belet haar hierin. Een ondertoezichtstelling zal leiden tot nog meer hulpverlening. Dat is niet in het belang van [minderjarige01] en zal de situatie voor [minderjarige01] als voor haarzelf alleen maar doen verzwaren.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de vader zich kan vinden in het raadsrapport en het daarop gebaseerde verzoek van de Raad. Er zijn heel veel zorgen over [minderjarige01] , die veelal betrekking hebben op de opvoedsituatie van de moeder. Er zijn vermoedens van overmatig alcoholgebruik door de moeder. Ook laat de verzorging van [minderjarige01] door de moeder te wensen over en worden er problemen ervaren in de schoolgang van [minderjarige01] . Het schoolverzuim van [minderjarige01] is hoog en [minderjarige01] komt regelmatig te laat op school. Er is al heel veel hulpverlening betrokken bij [minderjarige01] en de ouders, maar dit heeft niet tot een afname van de zorgen geleid. Belangrijk is dat er een jeugdzorgwerker komt die vanuit een verplicht kader de regie kan gaan voeren over de reeds betrokken hulpverlening en daar waar nodig nadere hulpverlening kan inzetten. Van belang is ook dat [minderjarige01] een onbelast contact met de vader gaat krijgen. Het is met name de moeder die afspraken niet nakomt waardoor de omgang tussen [minderjarige01] en de vader regelmatig niet doorgaat. De zorgen die de moeder over de thuissituatie van de vader heeft geuit worden door de vader bovendien niet erkend. [minderjarige01] krijgt bij de vader voldoende te eten en zij wordt noch door de vader noch door zijn vriendin vastgepakt.
De vertegenwoordigster van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de GI achter het verzoek van de Raad staat en bereid is om de verzochte ondertoezichtstelling van [minderjarige01] uit te voeren. De in het raadsrapport beschreven zorgen en gestelde doelen zijn heel duidelijk. Er is een onafhankelijke regievoerder nodig, alleen al gezien de hoeveelheid hulpverlening die betrokken is. Belangrijk is dat de hulpverlening met elkaar gaat samenwerken waarbij de focus op [minderjarige01] komt te liggen. Er zal nader moeten worden onderzocht welke hulpverlening eventueel nog meer nodig is om de huidige ontwikkelingsbedreigingen te doen afnemen. Een onderzoek bij [minderjarige01] zou daarbij helpend kunnen zijn. Verder is het belangrijk dat [minderjarige01] de omgang met haar vader als prettig gaat ervaren en dat in de samenwerking tussen de ouders meer rust gaat komen in het belang van [minderjarige01] .
[minderjarige01] heeft in haar ongedateerde brief, overgelegd door de moeder tijdens de mondelinge behandeling, aangegeven dat zij haar vader niet lief vindt. Hij slaat haar en zij wordt vastgehouden als zij in bed ligt. [minderjarige01] vindt dat niet fijn.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is de kinderrechter van oordeel dat ten aanzien van [minderjarige01] gronden aanwezig zijn voor een ondertoezichtstelling. Er bestaan ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige01] en haar opvoedomgeving. Als gevolg van de voortdurende strijd tussen haar ouders bevindt [minderjarige01] zich in een loyaliteitsconflict. Zij voelt daardoor niet de ruimte om open over haar gevoelens en wensen te praten en lijkt zich inmiddels gedwongen te voelen om partij te kiezen. Zij geeft nu geregeld bij de moeder aan niet naar de vader te willen gaan. Dit staat een onbelast contact tussen [minderjarige01] en haar beide ouders in de weg. Daar komt bij dat de ouders negatief over elkaar praten, ook in het bijzijn van [minderjarige01] . Daarnaast ontbreekt het tussen de ouders aan communicatie. Zij hebben weliswaar contact met elkaar over [minderjarige01] , maar dit contact is minimaal en beperkt zich tot basale zaken, zoals het wegbrengen en ophalen van [minderjarige01] tijdens de omgangsweekenden met de vader. De ouders houden elkaar niet op de hoogte over belangrijke zaken rondom [minderjarige01] waardoor de andere ouder niet goed kan aansluiten bij wat [minderjarige01] zegt of nodig heeft. Evenmin delen de ouders hun zorgen over de opvoeding van de ander als gevolg waarvan het onderlinge wantrouwen tussen de ouders alsmaar groter wordt.
Verder bestaan er zorgen over het gedrag van [minderjarige01] , die in toenemende mate zelfbepalend gedrag laat zien, alsook het hoge schoolverzuim van [minderjarige01] en de beperkte mate van betrokkenheid van met name de moeder bij de schoolse ontwikkeling van [minderjarige01] . Bij de moeder bestaat bovendien weinig inzicht in haar eigen handelen. Zij ontkent onder andere de zorgmeldingen die in het dossier van Veilig Thuis staan, heeft voor alles een verklaring en het lukt haar nagenoeg niet om te reflecteren op haar eigen gedrag en handelen.
Hoewel in de afgelopen jaren al diverse hulpverlening is ingezet om voormelde zorgen weg te nemen dan wel te verminderen, is hulpverlening in het vrijwillig kader tot op heden ontoereikend gebleken. Het lukt de ouders niet om samen verandering in de situatie te brengen. Dit maakt dat de kinderrechter hulpverlening vanuit het gedwongen kader noodzakelijk acht om de belangen van [minderjarige01] zo goed mogelijk te kunnen behartigen. Betrokkenheid van een jeugdzorgwerker is nodig om zicht te krijgen op de opvoedsituatie van [minderjarige01] bij de ouders alsook om verdere lijnen in het hulpverleningstraject uit te zetten. Daarbij is geen sprake (meer) van vrijblijvend; de ouders zijn verplicht om aan de benodigde hulpverlening hun medewerking te verlenen. Voor het stellen van eigen voorwaarden aan de hulpverlening, zoals de moeder blijkens het raadsrapport doet, bestaat binnen het verplichte kader van een ondertoezichtstelling dan ook geen ruimte. Daarnaast zullen de ouders moeten gaan kijken wat zij zelf kunnen doen om de situatie te verbeteren en leren hierin hun eigen verantwoordelijkheid te nemen, in plaats van naar de ander te kijken. Een jeugdzorgwerker kan de ouders bij dit proces begeleiden en sturen.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium bedoeld in artikel 1:255 van het BW. De kinderrechter zal [minderjarige01] , conform het verzoek van de Raad, onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden. Daarbij overweegt de kinderrechter dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige01] als steunend en helpend is bedoeld, en niet om [minderjarige01] en/of de ouders lastig te vallen. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat het de ouders, en dan met name de moeder, gaat lukken om op die manier naar de ondertoezichtstelling te gaan kijken. Zij gunt het [minderjarige01] en de ouders dat zij van de hulpverlening en de begeleiding die hen vanuit de ondertoezichtstelling zal worden geboden kunnen profiteren.
Tijdens de ondertoezichtstelling dient in ieder geval gewerkt te worden aan de doelen zoals vermeld door de Raad in zijn rapport, te weten:
- [minderjarige01] kan haar emoties op een adequate manier uiten;
- [minderjarige01] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat;
- Er is zicht op de opvoedsituatie van [minderjarige01] ;
- Er is zicht op de interactie tussen de moeder en [minderjarige01] ;
- Er is zicht op de pedagogische mogelijkheden van de ouders;
- [minderjarige01] wordt niet belast met volwassen zaken;
- De ouders houden elkaar op de hoogte van belangrijke zaken rondom [minderjarige01] .
Tot slot overweegt de kinderrechter dat zij, gelet op de aard van de maateregel, de beslissing tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige01] onder toezicht van de GI met ingang van 10 juli 2023 tot 10 juli 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken door mr. Combee, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Snatersen op 10 juli 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch