Op 4 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen inzake een wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. Karsten-Badal, die als kantonrechter optrad in de hoofdzaak met zaaknummer 10237466 CV EXPL 22-4553. Verzoeker stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door een adequate bewijslevering in de weg te staan, waardoor hij niet in staat was zijn stellingen adequaat aan te tonen of te bewijzen. Het verzoek tot wraking werd ingediend tijdens de zitting op 19 juni 2023.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde gronden voor wraking niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
Daarom werd het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond verklaard, en werd besloten dat de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.