ECLI:NL:RBZWB:2023:469

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
02/171380-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een honkbalknuppel in een conflict

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 15 december 2019 met een aluminium honkbalknuppel meermalen met kracht heeft geslagen op het hoofd en lichaam van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. De verdachte had in een eerdere confrontatie met het slachtoffer, die met zijn auto op hem inreed, de honkbalknuppel gepakt en was teruggekeerd om de confrontatie aan te gaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep op noodweer niet kon worden gehonoreerd, omdat de verdachte zelf de aanval had gezocht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, die bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/171380-20
vonnis van de meervoudige kamer van 27 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. G.L.A.M. van Doveren, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 15 december 2019 heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden, dan wel zwaar te verwonden, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar te verwonden door met een honkbalknuppel tegen zijn hoofd en lichaam te slaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft meermalen met kracht met een honkbalknuppel geslagen op het lichaam, waaronder het hoofd, van [slachtoffer] en heeft met deze gedragingen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door deze gedragingen zou kunnen komen te overlijden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak omdat het opzet op de tenlastegelegde poging doodslag dan wel op de (poging) zware mishandeling, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 15 december 2019 geweld tegen aangever [slachtoffer] heeft gebruikt, bestaande uit het meermalen met kracht slaan met een aluminium honkbalknuppel tegen zijn hoofd en lichaam.
De vraag die beantwoord moet worden is tot welk strafbaar feit dat leidt.
Het primair tenlastegelegde: poging tot doodslag
Om tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag te kunnen komen is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van [slachtoffer] , in die zin dat het zijn bedoeling was om hem te doden.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of er sprake is van voorwaardelijk opzet. Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Aanwezigheid van de aanmerkelijke kans
Bij de beantwoording van de vraag of een aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop heeft bestaan, dient voorop te worden gesteld dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een zeer kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het menselijk lichaam. Met name aan de zijkant van het hoofd, in de buurt van de slaap, bevinden zich kwetsbare weke delen waardoor de hersenen, die het gehele lichaam aansturen, gemakkelijk kunnen beschadigen. Verwondingen aan het hoofd kunnen dan ook levensbedreigend zijn. De rechtbank overweegt in dat licht dat de aanmerkelijke kans op de dood reeds aanwezig is bij het met kracht met een honkbalknuppel slaan tegen het hoofd.
Over of in de onderhavige situatie de aanmerkelijke kans op de dood van aangever aanwezig is geweest, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verwondingen bij [slachtoffer] zich onder andere aan de onderkaak en het oor bevinden, zijnde de zijkant van zijn hoofd en aldus in de nabijheid van de slaap. De rechtbank stelt daarnaast vast dat geen sprake was van een enkele slag gericht tegen het hoofd, maar van het meermalen tegen het hoofd slaan. Verdachte heeft deze slagen toegebracht met een aluminium honkbalknuppel, een slagvoorwerp. Over de intensiteit van het slaan stelt de rechtbank op grond van de camerabeelden en het letsel vast dat verdachte met kracht uithaalde met de honkbalknuppel. Op de beelden is ook te zien dat aangever op een gegeven moment op de grond ligt en dan nogmaals meermalen wordt geslagen. Gelet op dit geweld met de honkbalknuppel, onder meer gericht op het hoofd van aangever waarbij hij is geraakt in de buurt van zijn slaap, is de rechtbank van oordeel dat de aanmerkelijke kans op de dood van aangever aanwezig is geweest.
Bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is, of verdachte die aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] welbewust heeft aanvaard. Naar zijn aard en uiterlijke verschijningsvorm geldt dat het door verdachte meerdere malen met kracht slaan met een aluminium honkbalknuppel tegen onder meer de zijkant van het hoofd, waar zich de slaap bevindt, moet worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] , dat dit, naar het oordeel van de rechtbank, in redelijkheid geen andere conclusie toelaat dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou kunnen komen te overlijden bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad, zodat het primair tenlastegelegde (poging doodslag) wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 15 december 2019 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht met een
aluminium honkbalknuppel op/tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en beroept zich daarbij op noodweer dan wel noodweerexces. Verdachte werd blootgesteld aan een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf doordat aangever met zijn auto heeft ingereden op verdachte en daarna met een klauwhamer op verdachte is afgestormd. Verdachte heeft vervolgens de honkbalknuppel gepakt om aangever tegen te houden. Verdachte heeft zich gerechtvaardigd verdedigd en zijn verdediging voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Indien verdachte te lang is doorgegaan, betoogt de verdediging dat dit het gevolg is geweest van een hevige gemoedstoestand die is veroorzaakt door de aanval(len) van aangever.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beroep op noodweer(exces) dient te worden verworpen. Er is door [slachtoffer] sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte maar deze is ten einde gekomen op het moment dat verdachte is weggelopen naar zijn woning. Uit de camerabeelden kan worden afgeleid dat verdachte vervolgens terugkomt met een honkbalknuppel en daarmee zelf de confrontatie met [slachtoffer] opzoekt en blijft slaan met de knuppel, ook al was er geen noodzaak meer om zichzelf of anderen te verdedigen. Bovendien is niet gebleken van een hevige gemoedstoestand aan de zijde van verdachte. Gelet op al deze omstandigheden faalt het beroep op noodweer(exces).
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging gericht is tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De door een verdachte tegen deze (dreigende) aanranding gevoerde verdediging dient noodzakelijk en geboden te zijn geweest. Een beroep op noodweer(exces) kan niet worden gehonoreerd indien de gedraging van degene die zich op deze strafuitsluitingsgrond beroept, niet op grond van zijn bedoeling, en ook niet op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging, kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – kan worden aangemerkt als aanvallend.
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat er vanuit [slachtoffer] in eerste instantie een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte en [naam] heeft plaatsgevonden. Verdachte en [naam] stonden achter de geparkeerde Renault op het moment dat deze auto werd geraakt door de Audi van [slachtoffer] . Verdachte en [naam] moesten opzij springen om niet aangereden te worden. Uit het dossier blijkt dat verdachte vervolgens in versnelde pas naar zijn woning is gelopen. Aldaar heeft hij de honkbalknuppel gepakt, waarna hij terug naar aangever is gelopen.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het dossier niet aannemelijk geworden dat op het moment dat verdachte de honkbalknuppel uit de woning pakte en daarmee naar buiten ging en op [slachtoffer] insloeg, nog sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Weliswaar blijkt uit het dossier dat op het moment dat verdachte naar zijn woning liep, [slachtoffer] uit zijn auto is gestapt met een plastic tas waar, naar later bleek, een hamer in zat, maar niet kan worden vastgesteld dat verdachte hiervan wetenschap had. Hij had zich immers omgedraaid om zich naar zijn woning te snellen voordat [slachtoffer] uit de auto was gestapt en had daardoor geen zicht op [slachtoffer] . Daarbij komt dat verdachte er voor had kunnen kiezen om in zijn woning te blijven en de politie te bellen in plaats van met een honkbalknuppel weer naar buiten te gaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake meer was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat het verdachte is geweest die aanvallend gedrag heeft laten zien door met de honkbalknuppel naar [slachtoffer] te lopen en op aangever in te slaan. Deze gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op de confrontatie met de aangever gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanval heeft gezocht. Naar het oordeel van de rechtbank komt verdachte reeds gelet op het feit dat hij zelf de aanval heeft gezocht, geen beroep op noodweer toe. Het beroep op noodweer zal dan ook worden verworpen. De rechtbank komt daarom niet toe aan het beroep op noodweerexces.
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van wat hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uur. Hij baseert zich hierbij op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. In strafmatigende zin is de situatie voorafgaand aan het handelen door verdachte meegewogen. Indien deze situatie niet had plaatsgevonden, had verdachte naar verwachting toen niet uit eigen beweging [slachtoffer] letsel toegebracht. Daarnaast houdt hij in strafmatigende zin rekening met het tijdsverloop, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het van toepassing zijn van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). In strafverzwarende zin wordt rekening gehouden met het strafblad van verdachte en de omvang van het letsel van aangever.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het primair gevoerde vrijspraakverweer en het subsidiair gevoerde verweer inhoudende ontslag van alle rechtsvervolging, is door de verdediging geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer] meerdere keren met een honkbalknuppel tegen het hoofd en het lichaam te slaan, ook op het moment dat hij op de grond lag. Hierdoor heeft aangever diverse verwondingen, waaronder een kaakfractuur, opgelopen en uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat aangever de nodige pijn en ongemakken heeft ondervonden als gevolg van dit feit. [slachtoffer] is twee keer geopereerd aan zijn kaak. Verdachte mag van geluk spreken dat het daarbij is gebleven en er niet nog ernstigere gevolgen zijn opgetreden. Door zijn handelen heeft verdachte forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Daarnaast is het feit gepleegd op klaarlichte dag, middenin in een woonwijk waar op dat moment mensen op straat waren. Dit wakkert gevoelens van onveiligheid aan in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte en houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, onder andere in 2016 en in 2021. Anderzijds is artikel 63 Sr van toepassing.
De straf
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank er rekening mee dat het feit zich heeft afgespeeld in de relationele sfeer. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, terwijl de aanleiding hiervan gelegen is in het feit dat hem ook iets is overkomen, namelijk het op hem inrijden met de auto door aangever. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte hier nog zichtbaar last van heeft en hij als gevolg van de gebeurtenissen onder behandeling is bij een psycholoog. Verder houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat het feit drie jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat er geen aanwijzingen zijn voor een risico op herhaling.
Naar het oordeel van de rechtbank is de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden, nu daarin de ernst van het feit tot uitdrukking wordt gebracht en tegelijkertijd rekening wordt gehouden met alle hiervoor genoemde omstandigheden van het geval. De rechtbank volgt de officier van justitie dan ook in de strafeis en legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uur.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 6.306,56, bestaande uit € 1.306,56 aan materiële schade en € 5.000 aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat voor de beoordeling van de vordering het van belang is vast te stellen of en in hoeverre er sprake is van een mate van eigen schuld in de zin van artikel 6:101, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek aan de zijde van [slachtoffer] . Deze vraag is echter niet eenvoudig te beantwoorden. Hierover zal nog nader debat tussen partijen moeten plaatsvinden, waardoor een beoordeling van de vordering thans zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 januari 2023.
Mr. Brouwer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.