ECLI:NL:RBZWB:2023:4684

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
02/195758-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de officier van justitie en bewijsuitsluiting in een verkrachtingszaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2023, stond de ontvankelijkheid van de officier van justitie en de vraag van bewijsuitsluiting centraal. De verdachte werd beschuldigd van meermalen verkrachting van het slachtoffer in de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 november 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging, maar dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van ernstige vormverzuimen, waaronder het onrechtmatig verkrijgen van bewijs, en dat het gespreksverslag van de zorgverlening niet als bewijs mocht worden gebruikt. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een schending van een vormvoorschrift, dit niet leidde tot een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen en sprak hem vrij. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/195758-22
vonnis van de meervoudige kamer van 6 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1968 te [geboorteplaats01]
wonende aan de [adres01] te [plaats01]
raadsvrouw mr. S.P.H. Brinkman, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 juni 2023 en, na heropening van het onderzoek, op de zitting van 22 juni 2023. Verdachte is in rechte verschenen, maar niet aanwezig geweest op de zitting van 22 juni 2023. De raadsvrouw van verdachte en de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
dat verdachte in de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 november 2020
[slachtoffer01] meermalen heeft verkracht.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie en/of bewijsuitsluiting
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
Schriftelijk gespreksverslag [zorgverlening01] , zoals toegevoegd tijdens het voorbereidend onderzoek:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een ernstig vormverzuim, namelijk het onrechtmatig verkrijgen van bewijs. De vordering van de officier van justitie aan de rechter-commissaris ex artikel 126nf Wetboek van Strafvordering is gemotiveerd door de rechter-commissaris afgewezen vanwege onvoldoende verdenking tegen verdachte. Ondanks deze beslissing heeft de officier van justitie een vordering opgemaakt strekkende tot verkrijging van een gespreksverslag van [zorgverlening01] , aan team zeden van de politie verstrekt en is dat gespreksverslag in het voorbereidend onderzoek ten onrechte aan het dossier toegevoegd.
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat sprake is van doelbewust onthouden van stukken aan de verdediging nu zij herhaaldelijk voorafgaand aan de zitting om een afschrift van de machtiging van de rechter-commissaris heeft verzocht maar deze niet heeft verkregen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het gespreksverslag dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Schriftelijk gespreksverslag [zorgverlening01] , zoals toegevoegd na heropening van het onderzoek ter terechtzitting:
Ter zake van het gespreksverslag dat na heropening van het onderzoek is toegevoegd aan het dossier stelt de verdediging eveneens dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en subsidiair dat het gespreksverslag uitgesloten dient te worden van het bewijs. De verdediging overweegt hiertoe dat het gaat om privacygevoelige informatie en dat artikel 126nf Sv onverkort geldt. De officier van justitie had het gespreksverslag derhalve niet mogen opvragen bij aangeefster, maar had hiervoor wederom een vordering bij de rechter-commissaris moeten doen. Een vordering ex artikel 126nf Sv mag enkel worden gedaan aan degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgestelde gegevens. De officier van justitie had zich dan ook wederom tot [zorgverlening01] moeten richten.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
Schriftelijk gespreksverslag [zorgverlening01] , zoals toegevoegd tijdens het voorbereidend onderzoek:
De officier van justitie heeft toegelicht dat ondanks de door de rechter-commissaris afgewezen machtiging toch een bevel als bedoel in artikel 126nf Sv is opgemaakt en verstrekt aan team zeden, aangezien in het registratiesysteem stond genoteerd dat de machtiging was verstrekt. Achteraf bezien is er een fout gemaakt bij het invullen van gegevens in dat registratiesysteem en bleek hem pas op zitting van 2 juni 2023 dat de machtiging niet was toegewezen maar afgewezen. Hierdoor is het gespreksverslag van [zorgverlening01] ten onrechte in het voorbereidend onderzoek toegevoegd aan het dossier.
Er is echter geen sprake van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan. Het openbaar ministerie is afgegaan op de gegevens die, naar achteraf bleek, onjuist in het registratiesysteem waren gezet. Ten onrechte is niet gecontroleerd of die registratie juist was, maar het openbaar ministerie heeft niet opzettelijk de beslissing van de rechter-commissaris genegeerd. Daarom is een niet-ontvankelijkverklaring niet aan de orde.
De officier van justitie is van oordeel dat hier wel sprake van een zodanig vormverzuim dat het op basis van de vordering verkregen gespreksverslag dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Schriftelijk gespreksverslag [zorgverlening01] , zoals toegevoegd na heropening van het onderzoek ter terechtzitting:
Ter zake van het gespreksverslag dat na heropening van het onderzoek ter terechtzitting is toegevoegd heeft de officier van justitie opgemerkt dat hij na de zitting van 2 juni 2023 contact met aangeefster heeft opgenomen. Hij heeft haar gevraagd of ze haar aangifte kon onderbouwen met het gespreksverslag opgemaakt door [zorgverlening01] . Dit gespreksverslag is via de slachtoffercoördinator bij de officier van justitie terecht gekomen. De officier van justitie heeft – als leider van het onderzoek – de bevoegdheid dit te doen. Hiervoor is een vordering ex artikel 126nf Sv niet nodig. De officier van justitie heeft zich gehouden aan zijn bevoegdheden en niet onrechtmatig gehandeld. Niet-ontvankelijkverklaring dan wel bewijsuitsluiting is dan ook niet aan orde. Het gespreksverslag zoals dit in tweede instantie aan het dossier is toegevoegd kan worden gebezigd voor het bewijs.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Schriftelijk gespreksverslag [zorgverlening01] , zoals toegevoegd tijdens het voorbereidend onderzoek:
De officier van justitie heeft op 8 april 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechter-commissaris een machtiging verleent tot verstrekking van gevoelige gegevens (gespreksverslag [zorgverlening01] ). Op basis van de vordering van de officier van justitie heeft [zorgverlening01] het gespreksverslag afgegeven en is dat verslag toegevoegd aan het dossier.
De verdediging heeft voorafgaand aan de zitting van 2 juni 2023 twee maal verzocht om een afschrift van de machtiging van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 126nf Sv. Ter zitting van 2 juni 2023 heeft de verdediging hierom wederom verzocht nu deze machtiging tot dan toe niet was verstrekt. De officier van justitie heeft tijdens de behandeling ter terechtzitting bij zijn administratie de machtiging opgevraagd en deze aan zowel de rechtbank als de verdediging ter beschikking gesteld. Uit dat stuk bleek dat de rechter-commissaris de machtiging niet had verstrekt.
De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
Na afloop van de zitting heeft de officier van justitie aan de rechtbank en de verdediging laten weten dat hij heeft onderzocht waarom er toch een vordering is uitgegaan. De BOB-kamer van het parket te Breda heeft aangegeven dat de rechter-commissaris de vordering heeft afgewezen, maar in het registratiesysteem heeft genoteerd dat de vordering was toegewezen. De BOB-kamer heeft op basis van het registratiesysteem de vordering opgemaakt en aan team zeden verstrekt, zonder daarbij te controleren of de geregistreerde beslissing overeen kwam met de genomen beslissing. De officier van justitie heeft aangegeven op zitting van 2 juni 2023 voor het eerst met de afwijzing van de rechter-commissaris te zijn geconfronteerd. Hij is uitgegaan van de juistheid van het registratiesysteem waar was aangevinkt dat de vordering was toegewezen. De rechter-commissaris heeft bevestigd dat de toe- of afwijzing in het systeem wordt geregistreerd met een vinkje en dat dit hetgeen is dat door het Openbaar Ministerie wordt gezien.
De rechtbank stelt vast dat de vordering is verstrekt terwijl hiervoor geen machtiging is afgegeven. Het gespreksverslag van [zorgverlening01] is hierdoor ten onrechte in het dossier terecht gekomen. Hierdoor is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De vervolgvraag is of, en zo ja, welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim moet worden verbonden. Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank rekening te houden met de in artikel 359a, lid 2, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.
Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie op grond van schending van een vormvoorschrift, komt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde. Dit kan aan de orde zijn wanneer sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan. In dit geval is er weliswaar sprake geweest van schending van een vormvoorschrift, zoals hiervoor is overwogen, maar naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet in zodanige mate aan het recht van verdachte op een eerlijke behandeling te kort gedaan, dat dit moet leiden tot een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank neemt aan dat het vormverzuim is veroorzaakt door een onjuiste registratie door de rechtbank, die vervolgens ten onrechte niet is gecontroleerd door het Openbaar Ministerie. De enkele omstandigheid dat er door het Openbaar Ministerie niet is gereageerd op de verzoeken van de raadsvrouw om de machtiging te verstrekken is onvoldoende om aan te nemen dat de rechten van verdachte doelbewust zijn gefrustreerd. Van andere feiten en omstandigheden – zoals door de verdediging naar voren is gebracht – die tot een niet-ontvankelijkheid zouden kunnen leiden is evenmin gebleken. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat er meer aan de hand is dan een ongelukkige samenloop van omstandigheden, zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
Subsidiair is aangevoerd dat er overgegaan moet worden tot uitsluiting van het bewijs, te weten de gegevens die zijn gevorderd van [zorgverlening01] . Bewijsuitsluiting kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door een verzuim is verkregen en door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat dit het geval is. Er is sprake van een schending van artikel 8 EVRM. Het gespreksverslag van [zorgverlening01] zoals dit tijdens het voorbereidend onderzoek aan het dossier is toegevoegd, zal derhalve uitgesloten worden van het bewijs.
Schriftelijk gespreksverslag [zorgverlening01] zoals toegevoegd na heropening van het onderzoek ter terechtzitting:
Zoals hierboven reeds is overwogen is tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 2 juni 2023 gebleken dat er geen machtiging tot verstrekking gevoelige gegevens is verleend door de rechter-commissaris.
Na het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting hebben er over en weer mailwisselingen plaatsgevonden tussen de officier van justitie en de verdediging. De officier van justitie heeft op 6 juni 2023 een mail gestuurd met als bijlage een door hem opgesteld proces-verbaal van bevindingen waaruit naar voren komt dat hij na sluiting van het onderzoek contact met aangeefster heeft opgenomen met de vraag of zij het verslag van het gesprek dat zij samen met verdachte heeft gehad bij [zorgverlening01] , nog in haar bezit had of bij [zorgverlening01] wilde opvragen. De officier van justitie heeft via de slachtoffercoördinator een mail gekregen van aangeefster met daarin het gespreksverslag van [zorgverlening01] . Op deze mail en bijlage van de officier van justitie heeft de verdediging gereageerd. Deze mailwisseling is voor de rechtbank aanleiding geweest de zaak te heropenen.
Over de vraag of dat het gespreksverslag van [zorgverlening01] in tweede instantie rechtmatig aan het dossier is toegevoegd door de officier van justitie, overweegt de rechtbank het volgende.
Aangeefster is samen met verdachte betrokken geweest bij de totstandkoming van het gespreksverslag bij [zorgverlening01] . Het betreft immers een verslag van een systeemgesprek dat aangeefster en verdachte op 29 september 2021 hebben gevoerd met een systeemtherapeut en gezinsbehandelaar van [zorgverlening01] . Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat aangeefster het recht had om over dit verslag te beschikken nu dit verslag mede op haarzelf betrekking had. De officier van justitie heeft – als leider van het onderzoek – de bevoegdheid om dit verslag bij aangeefster op te vragen. Hiervoor is een vordering
ex artikel 126nf Sv niet nodig. Een vordering ex artikel 126nf Sv heeft als doel het kunnen opvragen van gevoelige gegevens bij een derde indien er een redelijke vermoeden bestaat dat deze derde over de te vorderen gegevens beschikt. Aangeefster is geen derde in de zin van artikel 126nf Sv. De officier van justitie mocht de gegevens derhalve opvragen bij aangeefster.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet, is of de officier van justitie ook onder deze omstandigheden – na afwijzing van de vordering door de rechter-commissaris – van deze bevoegdheid gebruik mocht maken.
De rechtbank stelt vast dat het in tweede instantie opvragen van het gespreksverslag bij aangeefster door de officier van justitie niet zonder meer als de koninklijke weg kan worden beschouwd. Dat neemt echter niet weg dat het de officier van justitie, als leider van het onderzoek, vrijstaat om navraag te doen naar documenten die van belang kunnen zijn in de strafzaak. Daarmee maakt de officier van justitie geen ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan. Het opvragen van het verslag bij aangeefster levert ook geen schending van de privacy van verdachte op. Verdachte en aangeefster zijn als echtgenoten gezamenlijk in gesprek gegaan onder begeleiding van [zorgverlening01] en daarvan is met hun medeweten een verslag gemaakt. Het opvragen van dat verslag door de een impliceert dat gegevens van de ander ook verstrekt worden.
De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging. Ook van bewijsuitsluiting – zoals subsidiair door de verdediging is verzocht – kan onder genoemde omstandigheden geen sprake zijn. Het gesprekverslag zoals dit na sluiting van het onderzoek is toegevoegd zal door de rechtbank dan ook worden toegelaten voor het bewijs.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, de getuigenverklaringen en het gespreksverslag van [zorgverlening01] . De officier van justitie acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar. De verklaring is gedetailleerd en komt overeen met hetgeen ze in het informatieve gesprek heeft verklaard. Haar verklaring wordt tevens ondersteund door het gespreksverslag van [zorgverlening01] . Voorts wijst de officier van justitie naar de eigen verklaring van verdachte ter zitting nu hij heeft bevestigd seks-voorstellen te hebben gedaan en heeft toegegeven dat hij seks eiste. De officier van justitie heeft geen enkele reden aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen. Dit maakt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is( subsidiair) van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs en verzoekt verdachte vrij te spreken. De verklaring van aangeefster acht de verdediging niet betrouwbaar nu zij op essentiële punten tegenstrijdig heeft verklaard. Ze heeft aantoonbaar feiten verdraaid en aangedikt. Voorts is er onvoldoende steunbewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen. Uit de Whatsapp berichten blijkt niet van enig geweld of gedwongen seks. Deze bieden dus geen steun aan de verklaring van aangeefster dat zij in de maanden januari tot en met november 2020 met geweld werd gedwongen tot seks. Voorts biedt het gespreksverslag van [zorgverlening01] op geen enkele manier steun voor de verklaring van aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 342, lid 2, Sv kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een aangever verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Volgens de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om het woord van aangever tegen dat van de verdachte, niet dat vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer die verklaring op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan de verklaring van aangever. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband moet staan met de inhoud van de verklaring van die getuige, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank moet beoordelen of voor de belastende verklaring van aangeefster, dat verdachte haar meermalen met geweld heeft gedwongen tot seks (geslachtsgemeenschap), voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en aangeefster er op enig moment achter zijn gekomen dat de dochter van verdachte was misbruikt door de broer van aangeefster. Na dit bericht veranderde verdachte. Verdachte verklaart zelf dat hij vanaf dat moment helemaal niks meer deed. Hij zat op de bank en vond alles wel goed. Verdachte verklaart verder dat hij boos was in deze periode en dat hij hier onder andere uiting aan gaf door zijn stem te verheffen. Ook zegt hij derden om seks te hebben gevraagd. Hoewel dit enige ondersteuning biedt voor de verklaring van aangeefster, kan hierin onvoldoende steunbewijs voor verkrachting worden gezien. Er is daarvoor sprake van een te ver verwijderd verband.
Het dossier bevat verder verklaringen van de getuigen [getuige01] en [getuige02] . Beide bewijsmiddelen zijn echter niet gebaseerd op eigen waarnemingen, maar geven slechts weer wat aangeefster zelf aan deze personen heeft verteld over hetgeen zou hebben plaatsgevonden. Bovendien verklaart [getuige02] over een andere periode en verklaart [getuige01] niet over het met geweld dwingen tot seks. Deze bewijsmiddelen kunnen daarom ook niet zonder meer als steunbewijs voor de aangifte dienen.
Voorts ligt er het gespreksverslag van het systeemgesprek van verdachte en aangeefster wat zij hebben gevoerd bij [zorgverlening01] . In dit gesprek heeft aangeefster verklaard dat verdachte eisend was in seks. Voorts heeft aangeefster verklaard dat zij uit angst dat verdachte mogelijk de dochters [dochter01] of [dochter02] iets zou aandoen, tegen haar wil seks met hem heeft gehad. Verdachte heeft tijdens het gesprek aangegeven dat dit klopt, maar gebeurd is gebeurd. Verdachte gaf aan overal schijt aan te hebben en er behoefte aan te hebben gehad. De gebeurtenissen zouden geduurd hebben tot aan de dag dat verdachte weg moest. Verdachte gaf dit toe. Hij gaf aan moeite te hebben met seksuele gevoelens en dat dat wel een ding voor hem is. Hij weet zich er geen raad mee en heeft verschillende seksuele voorstellen gedaan aan derden. Hoewel verdachte tijdens het gesprek aangeeft dat het klopt dat hij moeite had met zijn seksuele gevoelens en zegt “gebeurd is gebeurd”, levert ook het gespreksverslag onvoldoende steunbewijs op voor de ten laste gelegde verkrachtingen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de verklaring van verdachte in dit verband te algemeen van aard is en niet concreet is gericht op de feitelijkheden en diverse geweldshandelingen zoals deze ten laste zijn gelegd.
Ten slotte bevat het dossier twee WhatsApp-gesprekken tussen aangeefster en verdachte van na het beëindigen van hun relatie. Hierin verwijt aangeefster verdachte onder andere dat hij tegen haar wil aan haar zit en dat hij een seksobsessie heeft. Hoewel verdachte in zijn reacties hetgeen aangeefster hem verwijt niet ontkent, kan naar het oordeel van de rechtbank daaruit niet worden afgeleid dat verdachte daarmee de seksuele handelingen en het dwingen tot seks toegeeft. Daarbij komt dat één gesprek dateert van na de tenlastegelegde periode en van het andere gesprek niet duidelijk is wanneer dit gesprek heeft plaatsgevonden. Ook deze WhatsApp-gesprekken leveren dus onvoldoende steunbewijs op.
De rechtbank laat het oordeel over de betrouwbaarheid van de aangifte – zoals dit door de verdediging naar voren is gebracht – in het midden, maar kan niet anders dan tot de conclusie komen dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat. Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat in dit geval onvoldoende wettig bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De rechtbank zal verdachte vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 7.019,84 voor het aan verdachte tenlastegelegde feit.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer01] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juli 2023.
K. de Klerk-Van Rijs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.