Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 december 2022
- de akte van de Staat van 22 maart 2023 met producties
- de akte van [gedaagde01] van 5 april 2023 met producties.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2023 een vonnis gewezen in een onteigeningsprocedure tussen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, en een gedaagde die in het vonnis als [gedaagde01] wordt aangeduid. De procedure betreft de onteigening van een perceelsgedeelte met grondplannummer [nummer01]. De gedaagde heeft betoogd dat de noodzaak voor de onteigening is komen te vervallen, omdat er op een naastgelegen perceel bomen en beplanting zijn aangebracht. De rechtbank heeft dit verweer echter verworpen, omdat de onteigening nog steeds noodzakelijk is voor de uitvoering van het bij het Tracébesluit behorende Landschapsplan.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de Staat heeft voldaan aan de eisen van artikel 17 van de Onteigeningswet, dat voorschrijft dat de onteigenende partij moet trachten het onteigende goed bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen. De Staat heeft een overzicht van de minnelijke onderhandelingen overgelegd, waaruit blijkt dat er meerdere pogingen zijn gedaan om tot overeenstemming te komen, maar dat de gedaagde niet op de aanbiedingen heeft gereageerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staat niet gehouden was om verdergaande pogingen te doen, gezien de houding van de gedaagde.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de onteigening vervroegd uitgesproken en de Staat veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schadeloosstelling aan de gedaagde, vastgesteld op 100% van het aangeboden bedrag. De rechtbank heeft geen datum vastgesteld voor de nederlegging van het deskundigenrapport, maar heeft de zaak wel verwezen naar een rolzitting voor dagbepaling pleidooi na deskundigenbericht. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de verdere beslissingen aangehouden.