ECLI:NL:RBZWB:2023:4666

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4958
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor een boomkwekerijloods en de vraag naar de realiteit van het agrarisch bedrijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een boomkwekerijloods beoordeeld. Eiser, woonachtig aan [adres 1] 4 te [plaatsnaam], heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, dat op 15 september 2022 de omgevingsvergunning heeft verleend. De rechtbank heeft op 23 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het college, drs. M.F.H.T. Hordijk, aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend. De rechtbank oordeelt dat het rapport van de Agrarische Beoordelingscommissie (ABC) niet voldoende onderbouwd is en dat het college niet heeft voldaan aan de vergewisplicht. De rechtbank stelt vast dat er onvoldoende bewijs is dat de aanvrager, [naam vergunninghouder], een reëel agrarisch bedrijf exploiteert, en dat de bestaande loods op het perceel al gebruikt wordt voor agrarische doeleinden. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt hen op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de beoordeling van omgevingsvergunningen en de noodzaak voor bestuursorganen om deskundigenadviezen kritisch te evalueren. De rechtbank heeft de zaak openbaar gemaakt en een afschrift van de uitspraak verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4958 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. G.H. [naam man] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, verweerder.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vergunninghouder]uit [plaatsnaam] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een boomkwekerijloods op het adres [adres 1] 6a te [plaatsnaam] .
Met het bestreden besluit van 15 september 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, namens het college drs. M.F.H.T. Hordijk en [naam vergunninghouder] met zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een loods. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2
De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3.1
Eiser is woonachtig op [adres 1] 4 te [plaatsnaam] . De achtertuin van zijn woning grenst aan het perceel waarvoor de omgevingsvergunning voor het realiseren van de loods is verleend.
3.2
[naam vergunninghouder] heeft de omgevingsvergunning voor de loods aangevraagd ten behoeve van zijn eenmanszaak ‘ [naam eenmanszaak] ’, een buxuskwekerij. Het gaat om een loods van 20 meter breed, 48 meter lang, met een goothoogte van 5,5 meter en een nokhoogte van
9 meter. Op het perceel [adres 1] 6a is al een loods aanwezig van 12 meter breed en 25 meter lang.
[naam vergunninghouder] exploiteert daarnaast samen met zijn vader de onderneming [naam bedrijf] . [naam bedrijf] is gevestigd op het adres [adres 2] 11 te [plaatsnaam] en is een agrarische onderneming die heesters (buxus) en coniferen kweekt.
Waar gaat deze procedure over?
4.1
Eiser heeft betoogd dat geen sprake is van een reëel agrarisch bedrijf. De loods die nu al op het perceel [adres 1] 6a staat, wordt feitelijk niet gebruikt voor boomkwekerijdoeleinden. [naam vergunninghouder] en de onderneming van zijn vader beschikken over een groot grondareaal, maar het is de vraag tot welke bedrijven deze gronden behoren. Daarnaast is niet gebleken dat de realisatie van de boomkwekerijloods noodzakelijk is ten behoeve van de bedrijfsvoering. Het rapport van de Agrarische Beoordelingscommissie (hierna: ABC) is gebrekkig en had niet ten grondslag gelegd mogen worden aan het bestreden besluit.
4.2
Het college heeft gesteld dat het advies van de ABC een deskundigenadvies is dat in beginsel aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd mocht worden. De ABC heeft zorgvuldig onderzoek gedaan, bestaande uit een bedrijfsbezoek, verstrekte mondelinge gegevens en verschillende documenten. Het bestemmingsplan vereist niet dat de noodzakelijkheid van het gebouw moet worden aangetoond.
4.3
[naam vergunninghouder] heeft gesteld dat sprake is van een reëel agrarisch bedrijf. Er wordt ruimschoots voldaan aan het grondareaal en er is daarbij ruimschoots voldoende arbeidskracht met inkomen. Het rapport van de ABC kon ten grondslag worden gelegd aan de besluitvorming.
Het bestemmingsplan
5.1
Op het perceel [adres 1] is het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ van toepassing en rust de enkelbestemming ‘Agrarisch’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’. De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven. [1]
5.2
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan (…)
er mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van reële agrarische bedrijven worden gebouwd (…) [2]
Een reëel agrarisch bedrijf is in artikel 1 van de planregels gedefinieerd als een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één halve volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen.
5.3
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of een reëel agrarisch bedrijf aanwezig is, naast de inkomsten die uit de agrarische activiteiten worden verkregen, bijkomende gegevens gewicht in de schaal kunnen leggen, waaronder het grondareaal, de intentie waarmee de agrarische activiteiten worden ondernomen en de tijd die hieraan wordt besteed. [3]
Het advies van de ABC van 7 februari 2022
6.1
De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan de bouw van deze loods op het perceel [adres 1] 6a te [plaatsnaam] toestaat, mits de loods wordt gebouwd ten behoeve van één reëel grondgebonden agrarisch bedrijf. [naam vergunninghouder] wil de loods gebruiken als opslag- en verwerkingsruimte voor het oppotten van de planten.
6.2
Het college baseert het standpunt dat de eenmanszaak ‘ [naam eenmanszaak] ’ een reëel agrarisch bedrijf is, op het rapport van de ABC van 7 februari 2022. De ABC vindt dat [naam eenmanszaak] een reëel agrarisch bedrijf is, omdat [naam eenmanszaak] jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van ten minste één halve volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen. De ABC komt tot deze conclusie op grond van het door [naam vergunninghouder] ingevulde formulier ‘Bedrijfsgegevens Aanvrager’, de jaarrekening van 2019 inclusief een toelichting van de accountant van 14 december 2021 en een bedrijfsbezoek aan het adres [adres 2] 11 te [plaatsnaam] en het adres [adres 1] 6a.
6.3
Het is vaste rechtspraak van de AbRS dat een bestuursorgaan mag afgaan op een deskundigenadvies bij de beoordeling van een aanvraag, als dat advies aan bepaalde vereisten voldoet. Op grond van de artikel 3:9 en 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het bestuursorgaan controleren of het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en of het advies inzichtelijk is en of het inhoudelijk concludent is (de vergewisplicht). Het advies moet op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze zijn opgesteld.
6.4
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat [naam vergunninghouder] en zijn vader samen een aantal economische activiteiten ontplooien onder andere op het gebied van de teelt van heesters (met name buxus) en coniferen. Deze activiteiten zijn - naar de rechtbank begrijpt - deels ondergebracht bij [naam bedrijf] en deels bij [naam eenmanszaak] .
6.5
Eiser vindt dat de ABC en het college onvoldoende in kaart hebben gebracht welke activiteiten worden ontplooid door [naam eenmanszaak] te kunnen beoordelen of sprake is van een reëel agrarisch bedrijf. In het licht daarvan heeft eiser in bezwaar en beroep een groot aantal vragen gesteld over en kritische kanttekeningen gesteld bij het rapport van de ABC. Het college heeft daarin echter geen aanleiding gezien om de ABC om een aanvullend advies te vragen.
6.6
Ter zitting heeft de rechtbank ook vragen gesteld over en naar aanleiding van het rapport van de ABC. Het college was niet in staat op deze vragen antwoord te geven.
6.7
De ABC noemt bijvoorbeeld het perceel [adres 1] 6a als vestigingsplaats van [naam eenmanszaak] . Het is niet duidelijk waarop de ABC deze stelling baseert. Bij raadpleging van het register van de Kamer van Koophandel blijkt [naam eenmanszaak] geregistreerd te staan op het adres [adres 2] 11 te [plaatsnaam] . Uit het rapport van de ABC blijkt ook niet wie de eigenaar is van het perceel [adres 1] 6a. Ter zitting heeft de gemachtigde van [naam vergunninghouder] verklaard dat het perceel in eigendom is van de heer [naam man] en dat er een koopovereenkomst ligt. De koopovereenkomst is niet overlegd en het is onduidelijk wie de koper is van het perceel ( [naam vergunninghouder] , zijn vader of bijvoorbeeld [naam bedrijf] ). De rechtbank stelt vast dat niet vastgesteld kan worden wat de connectie is tussen het perceel [adres 1] 6a en [naam eenmanszaak] .
6.8
De ABC heeft in het advies omschreven dat ongeveer 20 hectaren grond in gebruik zijn bij [naam eenmanszaak] voor de teelt van buxus, waarvan 10 hectaren in eigendom en
10 hectaren anders dan eigendom. Uit het rapport van de ABC blijkt niet dat zij deze mondeling verkregen informatie van [naam vergunninghouder] en zijn vader hebben gecontroleerd door bijvoorbeeld uittreksels van het kadaster, de huur- of gebruiksovereenkomsten, de opgaves van gewaspercelen aan de RVO [4] of de gecombineerde opgave aan de RVO op te vragen.
De conclusie van de ABC dat de exploitatie van een buxuskwekerij met een oppervlakte van 20 hectare meer dan een halve volledige arbeidskracht vergt, staat niet ter discussie. De ABC heeft echter naar het oordeel van de rechtbank niet (controleerbaar) vastgesteld dat [naam eenmanszaak] een buxuskwekerij exploiteert van die omvang.
Dit klemt te meer nu uit het dossier blijkt dat [naam bedrijf] ook heesters en buxus kweekt en op haar website foto’s heeft staan van een loods met karren vol buxusstruikjes in potten. Dit roept bij eiser terecht vragen welke activiteiten nu daadwerkelijk door [naam vergunninghouder] en zijn vader bij [naam eenmanszaak] zijn ondergebracht. De rechtbank is van oordeel dat de ABC en het college hiernaar onvoldoende onderzoek hebben gedaan. De ABC heeft wel de jaarrekening van 2019 geraadpleegd, maar deze is niet bijgevoegd bij het advies. Hierdoor is niet controleerbaar voor het college en de rechtbank of met de jaarrekening is aangetoond dat sprake is van een reëel agrarisch bedrijf. Het is bovendien onduidelijk waarom niet de jaarrekeningen van 2020 en 2021 zijn geraadpleegd en overlegd, aangezien deze een actueler beeld zouden kunnen geven van de bedrijfssituatie.
6.9
Er mogen uitsluitend bouwwerken
ten behoevevan reëel agrarische bedrijven worden gebouwd. Naar het oordeel van de rechtbank vraagt deze planregel om een controleerbare toelichting van [naam vergunninghouder] waarom voor een buxuskwekerij met een gesteld grondareaal van 20 hectare, naast de reeds aanwezig loods op het perceel van 300 vierkante meter een tweede loods nodig is met een oppervlakte van 960 vierkante meter.
In dit verband merkt de rechtbank op dat uit het dossier blijkt dat de bestaande loods op dit moment ook al wordt gebruikt voor buxuskwekerijdoeleinden. De AbRS heeft immers in 2021 nog overwogen dat de verwerkingsruimte in de loods niet te klein is voor het uitvoeren van werkzaamheden van een agrarisch bedrijf, te weten een buxuskwekerij. [5] Bovendien lijkt [naam vergunninghouder] op dit moment gebruik te maken van een loods op het adres [adres 2] 11 te [plaatsnaam] voor het oppotten van de buxusstruiken.
6.1
Dit alles overziend is de rechtbank van oordeel dat het college niet heeft mogen afgaan op het rapport van de ABC. Het college had om zijn minst de vragen die eiser terecht heeft gesteld naar aanleiding van het rapport moeten voorleggen aan de ABC met een verzoek om te reageren en desnoods aanvullend te rapporteren. Het rapport van de ABC is nu onvolledig gebleven en de conclusies zijn niet controleerbaar. Het college heeft daarmee niet voldaan aan de vergewisplicht en heeft het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid.

Conclusie en gevolgen

7.1
Het beroep is dus gegrond. Dit betekent dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
7.2
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 15 september 2022;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 4 juli 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 3.1, onder a, van de planregels.
2.Artikel 3.2.1 van de planregels.
3.Zie bijvoorbeeld: AbRS 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2876.
4.Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
5.Zie de uitspraak van de AbRS van 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:612, overweging 5.2.