ECLI:NL:RBZWB:2023:4659

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
02-800416-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde in een verkrachtingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde, die in 2018 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor verkrachting en aanranding. De veroordeelde was op 28 oktober 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar de officier van justitie diende op 7 oktober 2022 een vordering in tot herroeping van deze invrijheidstelling, omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden. De rechtbank had deze vordering op 16 november 2022 afgewezen, maar de officier van justitie diende op 20 juni 2023 opnieuw een vordering in, waarbij zij de volledige herroeping voorstelde voor de resterende 609 dagen van de gevangenisstraf.

Tijdens de zitting op 27 juni 2023 werd de veroordeelde bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. van Minderhout. De reclassering adviseerde om het toezicht niet te verlengen, omdat de veroordeelde niet had meegewerkt aan de behandeling. De officier van justitie stelde dat de veroordeelde onvoldoende had meegewerkt aan de voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling, terwijl de verdediging betoogde dat de veroordeelde wel degelijk had meegewerkt en zijn leven op orde had gebracht.

De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde onvoldoende had meegewerkt aan de behandeling, ondanks eerdere waarschuwingen. De rechtbank weegt de belangen van de maatschappij en de veroordeelde af en concludeert dat herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet in het belang van de maatschappij zou zijn, gezien de praktische zaken die de veroordeelde had geregeld. De rechtbank wijst de vordering tot herroeping af, waarmee de veroordeelde zijn voorwaardelijke invrijheidstelling behoudt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-800416-18
V.I.-zaaknummer: 99-000335-51
beslissing op de vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak van de officier van justitie tegen:
[veroordeelde01]
geboren op [geboortedatum01] 1965 te [geboorteplaats01]
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01]

1.De voorgeschiedenis

Bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 december 2018 onder het hierboven genoemde parketnummer is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren voor verkrachting en aanranding.
Op 28 oktober 2021 is veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder algemene en
bijzondere voorwaarden. Op dat moment resteerden nog 609 dagen van de opgelegde gevangenisstraf.
Op 7 oktober 2022 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna V.I.), omdat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden ten aanzien van de ambulante behandeling, het begeleid wonen en de meldplicht. De rechtbank heeft op 16 november 2022 die vordering afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat veroordeelde een laatste kans kreeg om de voorwaarden toch na te komen. Hierbij hoorde ook het bespreken van relaties en seksualiteit.
Per 16 maart 2023 zijn de voorwaarden van de V.I. gewijzigd in die zin dat de elektronische controle is komen te vervallen.

2.De procesgang

De officier van justitie heeft op 20 juni 2023 nogmaals een vordering herroeping V.I. ingediend. Zij vordert de gehele herroeping van de V.I. voor de duur van 609 dagen.
Het dossier bevat de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie d.d. 20 juni 2023;
- het advies van Reclassering Nederland d.d. 17 mei 2023;
- alle overige stukken.
Het onderzoek is gehouden op de openbare zitting van 27 juni 2023.
Veroordeelde is ter zitting verschenen en werd bijgestaan door mr. S. van Minderhout, advocaat te Breda. Tevens is als deskundige op de zitting gehoord [reclasseringswerker01] .

3.Het advies van de reclassering

De reclassering heeft geadviseerd het V.I.-toezicht niet te verlengen. Ondanks dat Forensische Zorg Zeeland heeft gemeld dat er geen behandeling plaats heeft kunnen vinden omdat veroordeelde niet mee heeft gewerkt, ziet Forensische Zorg Zeeland ook geen meerwaarde in het voortzetten van de gesprekken. Veroordeelde heeft wel voldaan aan de overige voorwaarden en alle doelen op praktisch gebied zijn behaald. Hierdoor is de situatie ontstaan dat er geen nieuwe doelen meer kunnen worden gesteld en een eventuele verlenging van het toezicht niets op zal leveren. De deskundige heeft ter zitting aangevuld dat veroordeelde geen toestemming heeft gegeven voor het spreken van zijn contacten uit het verleden. Deze poging om meer inzicht in het leven en de persoon van veroordeelde te krijgen, is hierdoor mislukt. In het voortzetten van de begeleiding en het toezicht door de reclassering ziet de deskundige geen heil, dit zouden slechts gesprekken voor de vorm zijn en geen meerwaarde opleveren.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de V.I. geheel, dat betekent voor een periode van 609 dagen, wordt herroepen. Zij is van mening dat veroordeelde ondanks de laatste kans die hij heeft gekregen van de rechtbank onvoldoende heeft meegewerkt aan de volgende voorwaarden:
“- Betrokkene dient zich gedurende de proeftijd onder behandeling te stellen van Forensische Zorg Zeeland, althans van een soortgelijke deskundige of zorginstelling, op tijden en plaatsen als door of namens die deskundige/zorginstelling aan te geven. Betrokkene dient zich te houden aan de aanwijzingen die in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar worden gegeven;
- Betrokkene dient een open, gemotiveerde en meewerkende houding te tonen met betrekking tot het toezicht en de overige bijzondere voorwaarden.”
De overtreding van deze bijzondere voorwaarden volgt uit het feit dat er geen behandeling plaats heeft kunnen vinden omdat veroordeelde geen inzicht heeft gegeven in zijn gevoelswereld. Zijn antwoorden op vragen omtrent relaties en seksualiteit waren nog altijd oppervlakkig, waardoor er geen zicht is verkregen op zijn seksuele gevoelens, verlangens en voorkeuren. Het risico op recidive kan door de houding van veroordeelde niet worden ingeschat, maar zijn bij gebreke van een behandeling zeker niet afgenomen.

5.Het standpunt van de verdediging

Veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat hij naar zijn mening wel voldoende heeft meegewerkt en openheid van zaken heeft gegeven. Hij heeft daarnaast verklaard bereid te zijn om mee te werken aan een behandeling indien de rechtbank dat van hem vraagt.
De raadsvrouw heeft betoogd dat veroordeelde tijdens de proeftijd alle praktische zaken op orde heeft gebracht. Hij heeft een woning, heeft werk en zijn financiële situatie is op orde. Als de V.I. wordt herroepen, dan zal veroordeelde alles kwijtraken. Daarbij bestaat het risico dat hij in detentie zal verharden en dat hij de praktische zaken bij invrijheidstelling nadien zonder de hulp van de reclassering niet nogmaals geregeld krijgt. Om die reden zal het herroepen van de V.I. niet recidivebeperkend kunnen werken. De maatschappij heeft dan ook geen belang bij de herroeping van de V.I. Primair wordt verzocht de vordering af te wijzen en subsidiair om een eventuele herroeping aanzienlijk te beperken.

6.Het oordeel van de rechtbank

Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vordering, nu de vordering op 20 juni 2023 is ontvangen en de grond bevat waarop zij berust.
De rechtbank stelt vast dat de behandeling van de vordering tot herroeping 2 dagen voor het einde van de proeftijd - op 29 juni 2023 - is gepland. Veroordeelde verblijft dan ook tot en met de zitting al 607 dagen voorwaardelijk in vrijheid. In die periode is er geen sprake geweest van recidive.
Zowel uit de verklaring van veroordeelde als uit de stukken van de reclassering blijkt dat veroordeelde zijn leven opnieuw heeft opgebouwd. Hij heeft een woning en een vaste baan. Ook zijn financiële situatie is onder controle. Hiermee zijn alle praktische doelen die gesteld kunnen worden om het recidiverisico te beperken behaald.
Deze praktische zaken vormen echter niet het enige middel om de recidive te beperken. Bij de V.I. is als voorwaarde gesteld dat veroordeelde mee moest werken aan een behandeling. Dit heeft verdachte onvoldoende gedaan. In november 2022 heeft veroordeelde nog een laatste kans gekregen van de rechtbank met de uitdrukkelijke waarschuwing dat hij mee moest werken aan een behandeling en openheid van zaken moest geven. Uit het rapport van de reclassering blijkt dat veroordeelde op zijn afspraken bij Forensische Zorg Zeeland is verschenen en ook gesprekken heeft gehad. Desondanks is het traject bij Forensische Zorg Zeeland negatief afgesloten omdat veroordeelde de feiten waarvoor hij is veroordeeld blijft ontkennen en er onvoldoende informatie is verkregen voor een delictanalyse. Daarnaast is ter zitting gebleken dat veroordeelde geen toestemming heeft gegeven voor het inwinnen van informatie bij zijn voormalige contacten. Ook deze mogelijkheid om verder te komen met een behandeling is daardoor mislukt. Gelet op voornoemde zaken is de rechtbank van oordeel dat verdachte onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn behandeling. De door de officier van justitie in de vordering genoemde voorwaarden zijn daardoor overtreden.
In beginsel vormt de overtreding van de voorwaarden naar het oordeel van de rechtbank voldoende reden voor de herroeping van de V.I. Veroordeelde heeft zich ondanks een laatste kans en een stevige waarschuwing van de rechtbank niet gehouden aan de voorwaarden en daarmee zelf het risico genomen dat hij toch nog de 609 dagen gevangenisstraf uit moet zitten. Anderzijds heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het advies van de reclassering om het V.I.-toezicht niet te verlengen. De reclassering ziet geen doelen meer die het recidiverisico nog verder kunnen beperken nu een behandeling is mislukt. De rechtbank begrijpt dat een herroeping van de V.I. tot gevolg heeft dat alle recidivebeperkende praktische zaken die wel geregeld zijn, komen te vervallen. De maatschappij zou bij een herroeping nog 609 dagen beschermd zijn, maar daarna zou het risico dat veroordeelde in herhaling valt mogelijk juist groter zijn. De rechtbank is van oordeel dat een herroeping van de V.I. hiermee niet in het belang van de maatschappij is.
Alles overwegende wijst de rechtbank de vordering af.

7.De beslissing.

De rechtbank
- wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en
mr. A. Hello, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. van Eekelen en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juli 2023.