ECLI:NL:RBZWB:2023:4647

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
02-091705-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en bewezenverklaring van drugshandel

Op 5 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de invoer en het aanwezig hebben van 939,79 kilogram hasjiesj. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging vanwege een vermeend vormverzuim in het vooronderzoek. De rechtbank oordeelde echter dat de verbalisanten bevoegd waren om de verdachte en het voertuig staande te houden op basis van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging en achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had laten gebruiken door drugsdealers en dat zijn handelen bijdroeg aan de handel in verdovende middelen, wat ernstige maatschappelijke gevolgen heeft. Daarnaast werd een geldbedrag van 285 euro verbeurd verklaard, dat afkomstig was van de opdrachtgevers van het drugstransport.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/091705-23
vonnis van de meervoudige kamer van 5 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1972 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] )
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op of omstreeks 3 april 2023 schuldig heeft gemaakt aan de invoer en het aanwezig hebben van 939,79 kilogram hennep en/of hasjiesj.

3.De voorvragen

3.1.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, omdat sprake is van een vormverzuim in het vooronderzoek zoals bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Hiertoe is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt van een grondslag voor het stilzetten van verdachte langs de kant van de weg. Volgens de verdediging was er niets anders ‘verdachts’ dan een voertuig met een Spaans kenteken op enig moment in de Leemstraat. Dit is geen reden dat voertuig stil te houden.
3.1.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De politie heeft op rechtmatige wijze gehandeld en het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging. Op basis van de feiten en omstandigheden die de verbalisanten in het proces-verbaal genoemd hebben, mochten zij het voertuig stilhouden. Dit stilhouden kan plaats hebben gevonden op basis van artikel 3 Politiewet of op basis van de Wegenverkeerswet 1994.
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, dat dient te leiden tot het niet ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie in de vervolging. De rechtbank begrijpt het verweer van de verdediging zo dat het zich richt op zowel het handelen van de verbalisanten en of dit toelaatbaar is gelet op de hen toekomende bevoegdheden, alsook (als dit handelen toelaatbaar wordt geacht) op de wijze van verslaglegging.
De rechtbank overweegt als volgt. [verbalisant01] beschrijft in het proces-verbaal van bevindingen van 3 april 2023 dat hij op 2 april 2023 omstreeks 23.45 uur samen met [verbalisant02] aan de Boerkensleen te Roosendaal reed. Deze straat is gelegen op het industrieterrein 'Majoppeveld'. Het is hen ambtshalve bekend dat er op het genoemde industrieterrein veel drugscriminaliteit plaatsvindt. [verbalisant01] ziet twee personenauto's rijden, waarvan één met een Spaans kenteken, met daarachter een camper met een Spaans kenteken. Hij vindt dit een opvallende combinatie, zo beschrijft hij in het proces-verbaal. Hierop besloot hij de camper een stopteken te geven. Toen de camper stilstond, heeft hij de bestuurder naar zijn identiteitsdocument gevraagd.
De rechtbank stelt voorop dat het feit dat de verbalisant de wettelijke grondslag voor het stilzetten van het voertuig/de staandehouding van verdachte niet, of in ieder geval in onvoldoende mate, in het proces-verbaal heeft opgenomen, in beginsel niet maakt dat er sprake is van een onrechtmatigheid zoals bedoeld in artikel 359 Sv. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat er op basis van voornoemde feiten en omstandigheden voldoende aanleiding bestond voor de verbalisanten om verdachte en het voertuig waarin hij reed op basis van artikel 52 Sv staande te houden.
De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging.
3.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte op het onderzoek ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd voor de feiten 1 en 2 en geen vrijspraak daarvoor is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, registratienummer PL2000-2023082035-5
opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met 135.
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de ter zitting van 21 juni 2023 afgelegde bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 3 april 2023 (p. 96-105);
  • het proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] van 3 april 2023, inclusief de foto’s van de camper en de daarin aangetroffen pakketten (p. 9-22);
  • het proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant03] van 3 april 2023 (p. 23-26);
  • het proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten [verbalisant04] en [verbalisant05] van 4 april 2023 (p. 29-34).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
omstreeks 03 april 2023 te Roosendaal, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 939,79 (bruto) kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en/of plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
omstreeks 03 april 2023 te Roosendaal, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 939,79 (bruto) kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en/of plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), zijnde hasjiesj telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. De officier van justitie merkt op dat de hoeveelheid hasjiesj die verdachte invoerde zo groot is, dat de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de LOVS-oriëntatiepunten daar geen aanknopingspunt meer voor bieden. De officier van justitie benadrukt verder dat de hoeveelheid hasjiesj een straatwaarde vertegenwoordigt van ongeveer 4 miljoen euro. In strafmatigende zin heeft de officier van justitie rekening gehouden het feit dat verdachte een zogenoemde first-offender is en dat hij vanaf het moment van aanhouding open is geweest en de verantwoordelijkheid voor het gepleegde feit genomen heeft.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de feiten en omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Verdachte is een pakezel, is nog nooit met politie en justitie in aanraking gekomen en zal niet twee keer dezelfde fout begaan. De verdediging verzoekt de rechtbank te kiezen voor een andere strafmodaliteit, namelijk een gevangenisstraf van 20 maanden waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de justitiële documentatie van 16 juni 2023 en de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen op zitting.
De aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer en het vervoeren van en het aanwezig hebben van een forse hoeveelheid, namelijk 937,79 kilogram hasjiesj. Door de invoer van verdovende middelen wordt de handel hierin in stand gehouden. De personen die verdovende middelen invoeren, worden dan ook mede verantwoordelijk gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in- en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt, zoals de vele vormen van (zware) criminaliteit die het met zich brengt. Daarbij zijn softdrugs stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade aan de gezondheid. Dit is dan ook de reden dat de verstrekking van softdrugs in Nederland aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist. Verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd. De rechtbank rekent dit verdachte aan, ook omdat hij kennelijk vanuit financiële motieven heeft gehandeld en zich niet om deze gevolgen heeft bekommerd.
De omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
Verdachte heeft op de zitting aangegeven de feiten te hebben gepleegd omdat hij in geldnood zat. Dit is ‘via via’ bij iemand terechtgekomen, en deze – voor verdachte onbekende – persoon vroeg hem een klus te doen in ruil voor 30.000 euro. De inhoud van de klus en de voorwaarden waaronder deze moest worden uitgevoerd, zijn met verdachte besproken. Verdachte vermoedde dat het zou gaan om het vervoeren van marihuana of hasj, maar wist niet om welke hoeveelheid het ging. Verdachte heeft de camper klaargezet op de afgesproken plaats, en heeft deze na een seintje van de opdrachtgever weer opgepikt, waarna hij richting Nederland is gaan rijden. Verdachte nam zijn vijftienjarige dochter mee. Amsterdam was zijn bestemming, al wisselde deze steeds. Verdachte werd begeleid door voor hem onbekende personen in personenauto’s en mocht niet in bepaalde onderdelen van de camper kijken. Onderweg is zijn dochter ontvoerd. Zij is door de Spaanse autoriteiten teruggevonden en in veiligheid gebracht. De rechtbank stelt kortom vast dat verdachte zich door drugsdealers heeft laten gebruiken voor het invoeren van een enorme hoeveelheid softdrugs in Nederland. Er is sprake van eendaadse samenloop tussen de feiten 1 en 2.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen en heeft dus geen strafblad, niet in Nederland, en ook niet in Spanje.
Verdachte is op het voorstel van een voor hem onbekende persoon ingegaan om als drugskoerier te fungeren. Hij heeft hier, achteraf gezien, veel spijt van. Zo snel als dat kan wil verdachte zijn oude leven weer oppakken. Hij wil weer op zoek gaan naar werk en voor zijn kinderen zorgen. Deze woorden zijn op de rechtbank oprecht overgekomen. Tevens heeft verdachte direct bij de politie en ook op zitting openheid van zaken gegeven.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank acht het verder noodzakelijk om een proeftijd van drie jaar op te leggen. Dit is in het belang van verdachte zodat hij een langere tijd een stok achter de deur heeft.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde onder verdachte in beslag genomen voorwerp, te weten een geldbedrag van 570 euro, is deels vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het feit is begaan met een deel van het geld, namelijk dat deel dat afkomstig was van de opdrachtgevers van het drugstransport. Op zitting is gebleken dat dit de helft was van het in beslag genomen bedrag van 570 euro en de rechtbank ziet geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. Het bedrag van 285 euro zal daarom verbeurd worden verklaard.
Met betrekking tot de andere 285 euro acht de rechtbank verdachte degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de teruggave van dit geldbedrag aan genoemde verdachte gelasten.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
in eendaadse samenloop gepleegd met:
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Beslag
- verklaart verbeurd het geldbedrag van 285 euro;
- beveelt de teruggave aan verdachte van 285 euro.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Hofman, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. M. van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 juli 2023.