ECLI:NL:RBZWB:2023:4644

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
02-301791-22 en 02-138386-22 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag met betrekking tot steekincident in Vlissingen

Op 5 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 november 2022 in Vlissingen, waar de verdachte een steekwond toebracht aan het slachtoffer tijdens een ruzie in een uitgaansgelegenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag, waarbij hij met een scherp voorwerp in de romp van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden, die de betrokkenheid van de verdachte bij het incident bevestigden.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf van 48 maanden op te leggen, afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de recidive van de verdachte. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 3.685,96 gevorderd, welke door de rechtbank volledig is toegewezen. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummers: 02-301791-22 en 02-138386-22 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 5 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 2001 te [geboorteplaats01] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Torentijd te Middelburg,
raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Tax, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel zware mishandeling door [slachtoffer01] met een mes in de romp te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte is door een getuige en opsporingsambtenaren op de camerabeelden herkend en de telefoon die volgens de moeder van verdachte van hem is, straalde die nacht aan in de buurt van de plaats delict. Aangever is in een vitaal orgaan gestoken waardoor de kans op overlijden groot te noemen is. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans op overlijden aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Verdachte is op 12 november 2022 niet op de plaats delict geweest. [getuige01] heeft dit bevestigd. Aangever heeft verdachte niet als pleger van het feit kunnen aanwijzen omdat hij verdachte niet kent. Hij heeft alleen van de naam [roepnaam] gehoord. Ook [medeverdachte01] heeft het alleen over [roepnaam] , niet over [verdachte01] . [getuige02] , [getuige03] en café-eigenaar [naam01] hebben het ook alleen over [roepnaam] . [roepnaam] is een veelvoorkomende naam en enkel het noemen van de naam [roepnaam] laat ruimte voor de mogelijkheid dat de verklaringen niet zien op verdachte. [verbalisant01] herkent verdachte op de camerabeelden aan zijn typische asymmetrische wenkbrauwen en zijn baardje. Verdachte heeft geen asymmetrische wenkbrauwen en ook geen baardje maar een flinke baard, zodat de verklaring van [verbalisant01] ruimte laat voor de mogelijkheid dat deze niet op verdachte ziet. [verbalisant02] heeft geen specifieke kenmerken van herkenning opgegeven en heeft vóór het bekijken van de camerabeelden de naam van verdachte gehoord zodat hij er niet onbevangen naar heeft gekeken. De in Vlissingen aangestraalde telefoon is niet van verdachte en ook niet door verdachte gebruikt. Het dossier laat ruimte voor de mogelijkheid dat niet verdachte maar een van de andere aanwezigen heeft gestoken. Er is geen sprake geweest van vol opzet op de dood, anders zouden meer vitale onderdelen van het lichaam zijn geraakt. Voorwaardelijk opzet op de dood is niet uit het dossier af te leiden wegens het ontbreken van wetenschap over de aard en de omvang van het gebruikte voorwerp en hoe hard daarmee een beweging is gemaakt. Daarbij komt dat het raken van de romp van het lichaam niet zonder meer voorwaardelijk opzet op de dood oplevert.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever tijdens een ruzie in het uitgaansleven in Vlissingen in de nacht van 12 november 2022 in zijn buik is gestoken en dat hij hierdoor een steekwond heeft opgelopen. Aangever heeft verklaard dat het verdachte moet zijn geweest die hem heeft gestoken. Verdachte heeft steeds ontkend dat hij die nacht op de plaats van het incident is geweest en aangever heeft gestoken. Hij heeft verklaard dat hij die avond en nacht alleen in Middelburg uit is geweest en daarna tot de volgende ochtend bij een vriend, [getuige01] , in Oost-Souburg heeft geslapen. [getuige01] heeft dit bevestigd.
Uit het dossier volgt dat de mobiele telefoon met het nummer dat volgens de moeder van verdachte van hem is, aan het begin van de nacht dicht bij de plaats van het incident in Vlissingen is aangestraald. Naar dit nummer is in de vroege ochtend van 12 november 2022 door de moeder, de vader en de zus van verdachte gebeld. Ook is er die ochtend vanaf dit nummer naar [getuige01] gebeld. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij die nacht geen telefoon bij zich had. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dit ongeloofwaardig. De rechtbank vindt het aannemelijk dat de betreffende telefoon die nacht door verdachte op, dan wel in de buurt van, de plaats van het incident is gebruikt en dat verdachte daar dus was. Het alibi van verdachte dat hij die nacht niet ter plaatse is geweest, is daarmee niet sluitend.
[getuige03] , portier van het café in Vlissingen waar de ruzie begonnen is, heeft verklaard dat hij verdachte die nacht in het café heeft gezien en hem en aangever tijdens een woordenwisseling uit elkaar heeft gehaald. Ook is verdachte door [getuige03] op de camerabeelden van het incident herkend als degene die een stekende beweging richting de borststreek van aangever heeft gemaakt. [getuige03] kent verdachte al langer, woont bij hem in de buurt en heeft hem vaak ontmoet. Verdachte heeft dit ter zitting bevestigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de waarneming van [getuige03] en zijn verklaring. Zij acht deze geloofwaardig en betrouwbaar en zal deze daarom gebruiken voor het bewijs. Daarnaast hebben opsporingsambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] verdachte op basis van (een still van) de camerabeelden herkend. De rechtbank merkt op dat in het algemeen geldt dat veel waarde wordt toegekend aan herkenningen door een opsporingsambtenaar, zeker als het gaat om een gezichtsherkenning en de opsporingsambtenaar de persoon die hij zegt te herkennen al langer (ambtshalve) kent en heeft ontmoet zoals in dit geval. De rechtbank is van oordeel dat de herkenningen door de verbalisanten geloofwaardig en betrouwbaar zijn en zal deze daarom gebruiken voor het bewijs.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de persoon die door opsporingsambtenaar [verbalisant01] is aangewezen als ‘ [roepnaam] ’ verdachte niet kan zijn. [verbalisant01] heeft naar aanleiding van de camerabeelden verklaard dat ‘ [roepnaam] ’ een kort baardje had ten tijde van het incident en verdachte zou, toen hij na een dag of 10 werd aangehouden, een veel langere baard hebben gehad dan volgens baardgroeinormen over deze periode mogelijk is. De rechtbank deelt de zienswijze van de verdediging niet. De rechtbank heeft de stills van de camerabeelden vergeleken met de acht dagen na het incident gemaakte foto van verdachte op de Informatiestaat SKDB. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank geconstateerd dat de lengte van de baard van de als verdachte aangemerkte persoon op de camerabeelden en die van de baard van verdachte op de informatiestaat nagenoeg overeenkomen. De lengte van de baard sluit dus niet uit dat verdachte de persoon op de camerabeelden is geweest. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank aan de stelling van de verdediging voorbij en gaat ervan uit dat het verdachte is geweest op de camerabeelden. In het proces-verbaal van bevindingen is opgenomen dat op de camerabeelden te zien is dat verdachte na het incident met een langwerpig en smal voorwerp in zijn rechterhand is weggerend. De rechtbank vindt het, hoewel de aard van het voorwerp onbekend is gebleven, aannemelijk dat dit voorwerp het voorwerp is waarmee is gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat de steekwond van aangever is veroorzaakt door een handeling van verdachte bestaande uit een stekende beweging met een onbekend gebleven scherp en/of puntig voorwerp.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of verdachte heeft geprobeerd om aangever opzettelijk van het leven te beroven en dus of sprake is van poging tot doodslag. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat aangever een scheur in zijn lever heeft opgelopen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte relatief diep en met kracht moet hebben gestoken. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van een steek in de buik met een scherp en/of puntig voorwerp komt te overlijden aanmerkelijk als hierdoor letsel ontstaat aan een vitaal orgaan als de lever dat ook nog net onder het hart en naast slagaders is gelegen. Het letsel is in deze zaak weliswaar beperkt gebleven maar dat is niet te danken aan het handelen van verdachte. Volgens het proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden is verdachte vlug naar voren gestapt en heeft hij met een snelle beweging, een soort schermbeweging, richting de borststreek van aangever gestoken. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op het gevolg dat hij aangever dodelijk zou verwonden dat het niet anders kan dan dat verdachte dit gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties, waaruit zou blijken dat verdachte de aanmerkelijke kans op overlijden niet heeft aanvaard, is niet gebleken. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het overlijden van aangever en dat de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend is bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 november 2022 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, met een scherp en/of puntig voorwerp, in de romp, van voornoemde [slachtoffer01] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die recidivebeperkend zullen werken. Uit het strafblad van verdachte blijkt verder dat er sprake is van recidive maar aan de andere kant staan er ook sepots en vrijspraken op zijn strafblad. Al met al is de eis van de officier van justitie fors. Door de verdediging is verwezen naar vergelijkbare uitspraken waar lagere straffen zijn opgelegd. Daarom wordt verzocht om de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf fors te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Aanleiding hiervoor was een confrontatie met het slachtoffer in een uitgaansgelegenheid. Verdachte heeft het slachtoffer na sluitingstijd op straat gestoken met een scherp en/of puntig voorwerp. Het handelen van verdachte heeft een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Aangever is door het toedoen van verdachte gewond geraakt. Verdachte heeft een aantal dagen in het ziekenhuis moeten verblijven en heeft nog steeds last van de gevolgen van het feit. Dat het letsel van het slachtoffer relatief beperkt is gebleven, is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor slachtoffers gedurende langere tijd ook psychische gevolgen met zich kan brengen. Daarnaast kan dergelijk uitgaansgeweld bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij het aanwezige uitgaanspubliek. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten, waarbij hij onder meer is veroordeeld tot een voorwaardelijke straf en dus in een proeftijd liep. Er is sprake van recidive en de rechtbank zal in het nadeel van verdachte rekening houden met zijn strafblad. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij een scherp voorwerp bij zich droeg in een uitgaansgelegenheid en dit ook daadwerkelijk heeft gebruikt terwijl hij zeer kort daarvoor nog veroordeeld was voor een soortgelijk feit en in een proeftijd liep.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een lichtere straf dan een gevangenisstraf voor langere duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, maar ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte en de context waarbinnen de mishandeling heeft plaatsgevonden (uitgaansgeweld). Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 3.685,96, bestaande uit € 685,96 ter zake van materiële schade en € 3.000,- ter zake van immateriële schade.
7.1
De materiële schade
Met het bewezenverklaarde handelen heeft verdachte onrechtmatig gehandeld ten opzichte van de benadeelde partij, waardoor deze schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde opgevoerde posten ter zake het eigen risico van de ziektekostenverzekering ad € 320,20 en de huisartskosten ad € 50,76 voldoende zijn onderbouwd en een rechtstreeks gevolg zijn van het strafbare feit. Dit geldt ook voor de ziekenhuisdaggeldvergoeding ad € 90,-, nu is gebleken dat verdachte drie dagen op de Intensive Care heeft gelegen en dit een standaardbedrag betreft. De post die ziet op de reiskosten naar het ziekenhuis ten behoeve van de nacontrole € 15,- en de post die ziet op schade aan de kleding ad € 210,- zijn weliswaar niet met stukken onderbouwd, maar de rechtbank acht voldoende aannemelijk dat deze schade als gevolg van het feit is ontstaan. De rechtbank zal de gevorderde materiële schadevergoeding dan ook in zijn geheel toewijzen.
7.2
De immateriële schade
Uit de onderbouwing van de vordering is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gebleken is dat de benadeelde partij een ernstige (steek)verwoning heeft opgelopen, een aantal dagen op de Intensive Care moest verblijven en daarna moest herstellen. Ook is gebleken welke impact en psychologische gevolgen het bewezenverklaarde feit op hem heeft gehad en nog steeds heeft. Dit deel van de vordering is daarmee voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 3.000,- daarom in zijn geheel toewijzen.
7.3
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten vanaf 12 november 2022, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 26 september 2022 heeft de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant in de zaak met parketnummer 02-138386-22 verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. De officier van justitie heeft gevorderd dat die voorwaardelijke straf ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging tot doodslag

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf van de politierechter Zeeland-West-Brabant, die bij vonnis van 26 september 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-138386-22
ten uitvoer zal worden gelegd,
te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 3.685,96, waarvan € 685,96 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01]
, € 3.685,96 te betalen, waarvan € 685,96 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 46 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Mulders, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. J. Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 juli 2023.