ECLI:NL:RBZWB:2023:4641

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
10247503 CV EXPL 22-3912 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in civiele zaak over geldlening met onduidelijke vordering

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 28 juni 2023 een eindvonnis uitgesproken na een eerder tussenvonnis van 5 april 2022. De eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde van Juristu Incassodiensten B.V., had een vordering ingediend die aanvankelijk onduidelijk was. De kantonrechter heeft de eiser de gelegenheid gegeven om de gevorderde hoofdsom nader te onderbouwen en zich uit te laten over de opeisbaarheid van de lening en de contractspartijen. In een akte van 3 mei 2023 heeft de eiser nadere uitleg gegeven over de hoofdsom, de opeisbaarheid en de betrokken rekeninghouders. De gedaagde heeft niet gereageerd op deze akte.

De kantonrechter heeft, op basis van de onweersproken stellingen van de eiser, geoordeeld dat de hoofdsom van € 3.324,22 toewijsbaar is. De eiser heeft ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, maar deze vordering is afgewezen omdat niet is aangetoond dat er een kosteloze aanmaningsbrief is verstuurd. De wettelijke rente over de hoofdsom is toegewezen, evenals de proceskosten aan de zijde van de eiser, die in totaal zijn begroot op € 901,74. De gedaagde is veroordeeld om dit bedrag te betalen, evenals de nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10247503 CV EXPL 22-3912
vonnis d.d. 28 juni 2023
inzake
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: [naam01] , werkzaam ten kantore van Juristu Incassodiensten B.V. te Schiphol,
tegen
[gedaagde01],
wonende te ( [postcode01] ) [plaats01] aan het adres [adres01] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser01] ” en “ [gedaagde01] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 5 april 2022 met de daarin genoemde processtukken;
b. de akte van 3 mei 2023 met producties.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij voornoemd tussenvonnis heeft de kantonrechter [eiser01] in de gelegenheid gesteld:
- de gevorderde hoofdsom nader te onderbouwen;
- zich uit te laten over het moment van opeisbaarheid van de lening, en;
- zich uit te laten over de contractspartijen bij de geldlening in samenhang met de op de rekeningafschriften genoemde rekeninghouders.
2.2
Bij akte van 3 mei 2023 heeft [eiser01] nadere uitleg gegeven over de wijze waarop de hoofdsom is opgebouwd en aangegeven dat uit de bankafschriften volgt wat het resterende saldo van de lening is. Ook is hij ingegaan op het moment van opeisbaarheid. Tot slot heeft hij uitleg gegeven over de verschillende rekeninghouders, die op de bankafschriften zijn genoemd. Hij blijft bij zijn standpunt dat de overeenkomst tussen hem in persoon en [gedaagde01] in persoon is gesloten.
2.3
[gedaagde01] is in de gelegenheid gesteld op de voornoemde akte te reageren, maar is daartoe niet overgegaan.
2.4
Gelet op de onweersproken stellingen van [eiser01] met betrekking tot de op bouw van de hoofdsom, de hoedanigheid van de in de bankafschriften opgenomen rekeninghouders en het moment van opeisbaarheid van de lening, is de kantonrechter van oordeel dat de hoofdsom toewijsbaar is. Het bedrag van € 3.324,22 zal dan ook worden toegewezen.
2.5
[eiser01] vordert vervolgens een bedrag van € 553,48 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten. Nu [eiser01] zich op het standpunt stelt dat de geldlening tussen hem en [gedaagde01] in privé is gesloten, moet voor de toewijzing van een vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten worden gesteld en onderbouwd dat [eiser01] een kosteloze aanmaningsbrief heeft verstuurd aan [gedaagde01] , zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek. Hiervan is niet gebleken, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
2.6
De gevorderde wettelijke (consumenten)rente zal worden toegewezen als gevorderd.
2.7
[gedaagde01] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van [eiser01] worden deze begroot op een bedrag van € 129,74 aan dagvaardingskosten, een bedrag van € 244,00 aan griffierecht en een bedrag van € 528,00 aan gemachtigdensalaris (2 punten à € 264,00 voor de dagvaarding en de conclusie van repliek). Voor de akte van [eiser01] wordt geen salaris toegekend, nu deze informatie al in de dagvaarding had moeten worden opgenomen.
2.8
De nakosten worden toegewezen als in het dictum vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde01] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 3.324,22, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde01] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser01] tot op heden begroot op € 901,74, daarin begrepen een bedrag van € 528,00 als salaris voor de gemachtigde van [eiser01] ;
veroordeelt [gedaagde01] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.