In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich gedurende een periode van ongeveer één jaar schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van drie buurtbewoners en gedurende bijna drie jaar aan belaging van één van deze buurtbewoners. De verdachte heeft geen medewerking verleend aan persoonlijkheidsonderzoeken, wat de rechtbank heeft doen besluiten dat een voorwaardelijk strafdeel niet zinvol is. De rechtbank legt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 213 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een contact- en locatieverbod voor vijf jaar, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 januari 2023, waar de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte bedreiging van de slachtoffers door het versturen van brieven en kaarten met dreigende teksten, en belaging van één van de slachtoffers door het herhaaldelijk versturen van bloemen en cadeaus. De rechtbank heeft de tenlastelegging in grote lijnen bewezen verklaard, met uitzondering van een specifiek onderdeel van de belaging, waar de verdachte van is vrijgesproken.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De verdachte heeft door zijn handelen ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, wat heeft geleid tot gevoelens van onrust en angst. De rechtbank heeft ook de psychische problematiek van de verdachte in overweging genomen, maar gezien zijn gebrek aan medewerking aan onderzoeken, is een voorwaardelijk strafdeel niet opgelegd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 8.000 had geëist, gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 4.000 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.