ECLI:NL:RBZWB:2023:463

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
02/122566-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en belaging van buurtbewoners met onvoorwaardelijke gevangenisstraf en contactverbod

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich gedurende een periode van ongeveer één jaar schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van drie buurtbewoners en gedurende bijna drie jaar aan belaging van één van deze buurtbewoners. De verdachte heeft geen medewerking verleend aan persoonlijkheidsonderzoeken, wat de rechtbank heeft doen besluiten dat een voorwaardelijk strafdeel niet zinvol is. De rechtbank legt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 213 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een contact- en locatieverbod voor vijf jaar, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 januari 2023, waar de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte bedreiging van de slachtoffers door het versturen van brieven en kaarten met dreigende teksten, en belaging van één van de slachtoffers door het herhaaldelijk versturen van bloemen en cadeaus. De rechtbank heeft de tenlastelegging in grote lijnen bewezen verklaard, met uitzondering van een specifiek onderdeel van de belaging, waar de verdachte van is vrijgesproken.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De verdachte heeft door zijn handelen ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, wat heeft geleid tot gevoelens van onrust en angst. De rechtbank heeft ook de psychische problematiek van de verdachte in overweging genomen, maar gezien zijn gebrek aan medewerking aan onderzoeken, is een voorwaardelijk strafdeel niet opgelegd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 8.000 had geëist, gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 4.000 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/122566-22
vonnis van de meervoudige kamer van 27 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1971 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg
raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gedurende een periode van ongeveer een jaar heeft bedreigd door aan hen brieven en/of kaarten te sturen met daarin dreigende woorden;
feit 2: zich gedurende een periode van bijna drie jaar schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het zich meermalen (op hinderlijke wijze) ophouden voor en/of in de onmiddellijke nabijheid van de woning van [slachtoffer 1] , zoals opgenomen onder het eerste gedachtestreepje onder feit 2. De verdediging bepleit vrijspraak voor dit onderdeel van de tenlastelegging. Verdachte heeft de bloemen gebracht aan de deur bij [slachtoffer 1] op een moment dat hij er nog niet van op de hoogte was dat zij daar niet van gediend was. Daarnaast is dit onderdeel van de tenlastelegging moeilijk te bewijzen, omdat verdachte in hetzelfde appartementencomplex woonde en zijn aanwezigheid in de buurt van de woning van [slachtoffer 1] daarmee niet direct strafbaar is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen en verwijst daartoe naar de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II.
Feit 2
Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte zich meermalen op hinderlijke wijze heeft opgehouden voor en/of in de onmiddellijke nabijheid van de woning van [slachtoffer 1] . Dit omdat zijn aanwezigheid in de nabijheid van de woning van [slachtoffer 1] voor meerdere interpretaties vatbaar is, onder meer omdat verdachte in hetzelfde appartementencomplex woonachtig was. De rechtbank spreekt verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook vrij. Voor het overige acht de rechtbank hetgeen is tenlastegelegd onder feit 2 wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 15 maart 2021 tot en
met 29 maart 2022 te Breda
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] telkens heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
verdachte telkens opzettelijk dreigend,
- in de periode van 1 februari 2022 tot en met 29 maart 2022 brieven
en/of kaarten naar voornoemde [slachtoffer 1] gestuurd met daarin onder meer de dreigende woorden;
"Wij zullen binnenkort eens langskomen met wat Polen. En de ruiten helemaal
doorkogelen!!! En wij schieten het licht uit jullie ogen!!!"
en
- in de periode van 16 maart 2021 tot en met 9 maart 2022 brieven naar
voornoemde [slachtoffer 2] gestuurd met daarin onder meer de dreigende woorden; "zwart rotweilers
worden losgelaten die je door merg en been 777x aan elkaar vergozen!!" en/of "Ik zal
binnenkort eens langskomen!! Dan schieten wij het licht uit jou ogen!!! Of we zullen
jou ruiten eens doorkogelen!!" en/of "Jij krijgt met de Breda maffia te maken!!! Heel
binnenkort wordt jij verslonden!!!”
en
- in de periode van 15 maart 2021 tot en met 24 maart 2022 brieven
en/of kaarten naar voornoemde [slachtoffer 3] gestuurd met daarin onder meer de dreigende
woorden: “jullie zijn een grote schietschijf, dwars door merg en been" en/of "jullie
moeten ze doorzevend afknallen en jou helemaal kanker Marokkaan, je gaat eraan
maat" en/of "Je moet je doodskist maar bestellen" en/of "Betalen maat anders is het
met je leven gedaan!!!";
2
in de periode van 15 april 2019 tot en
met 29 maart 2022 te Breda telkens wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1]
met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers
heeft hij
- voornoemde [slachtoffer 1] veelvuldig brieven en/of kaarten (met vreesopwekkende en/of
intimiderende en/of beledigende inhoud) en/of bloemen en/of cadeaus gestuurd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Specifiek is in dit geval door de rechtbank aan feit 1 onder ieder gedachtestreepje de woorden ‘onder meer’ toegevoegd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van het voorarrest. Zij ziet gelet op de houding van verdachte geen toegevoegde waarde in een voorwaardelijk strafdeel. Zij vordert tevens een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Wetboek van Strafrecht (Sr), te weten een contactverbod met de drie aangevers en een locatieverbod bij de woningen van aangevers voor een periode van vijf jaar, met een vervangende hechtenis van twee weken per keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan en met een maximale duur van 26 weken. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de vrijheidsbeperkende maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest ten tijde van de terechtzitting.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer een jaar schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn buurtbewoners [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] , door hen brieven te sturen met daarin zeer dreigende en indringende teksten. Daarnaast heeft verdachte zich gedurende een periode van bijna drie jaar schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] . Zij kreeg bloemen, cadeautjes en tientallen brieven en kaarten toegestuurd. Zij heeft verdachte meermalen aangesproken en hem gevraagd om hiermee te stoppen. Desondanks is verdachte doorgegaan en werden de teksten in de kaarten en brieven steeds meer bedreigend en intimiderend van aard. Verdachte heeft door zijn handelen de grenzen van alle drie de aangevers ernstig overschreden en op indringende wijze een ernstige inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Verdachte heeft met zijn gedragingen hevige gevoelens van onrust en angst veroorzaakt, hetgeen onder meer blijkt uit de aangiftes van aangevers en uit de door [slachtoffer 1] ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens van aangevers en slechts oog heeft gehad voor zichzelf en het uiten van zijn eigen gevoelens.
De persoon van verdachte
Bij de beoordeling van de persoonlijke omstandigheden heeft de rechtbank acht geslagen op de recente rapportages die over verdachte zijn opgemaakt. Uit het rapport van de psycholoog en psychiater van 19 oktober 2022 blijkt dat verdachte niet heeft meegewerkt aan dit onderzoek. Uit het reclasseringsrapport van 2 januari 2023 blijkt dat verdachte wederom niet heeft meegewerkt en dat de reclassering beschikt over onvoldoende informatie voor het opstellen van een advies. De reclassering rapporteert dat op de meeste leefgebieden sprake is van forse problematiek en dat op andere leefgebieden de aanwezigheid en ernst van de problemen niet duidelijk is. De psychiatrische problematiek lijkt op de voorgrond te staan, maar wegens het ontbreken van actuele informatie en de weigering van verdachte om mee te werken aan de Pro Justitia rapportage blijft de aard en de ernst van deze problematiek onduidelijk. Er is sprake van een hoog risico op recidive. De reclassering geeft de rechtbank in overweging verdachte te laten opnemen in de psychiatrische observatiekliniek van het Pieter Baan Centrum, met als doel te komen tot een diagnose en het indiceren van een passende behandeling. Indien dit niet tot de mogelijkheden behoort wordt geadviseerd om bij een veroordeling een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr aan verdachte op te leggen met een contactverbod met de verschillende aangevers en een locatieverbod voor Breda en Zundert.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 12 september 2022.
De straf
De rechtbank heeft zorgen over de psychische gesteldheid van verdachte. Deze zorgen zijn niet weggenomen tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak. Bij deze mate van zorgen past in beginsel een voorwaardelijk strafdeel om verdachte de begeleiding en hulpverlening te bieden die hij nodig heeft om herhaling van een strafbaar feit te voorkomen. Echter, verdachte toont zoals blijkt uit het voorgaande geen meewerkende houding tegenover instanties waardoor er geen rapportage aanwezig is waarin wordt omschreven welke concrete hulpverlening passend zou zijn voor verdachte. Hierdoor is het naar het oordeel van de rechtbank niet zinvol om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor de aangevers en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 213 dagen met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Volgens de berekening van de rechtbank betekent dit dat verdachte tot en met woensdag 1 februari 2023 voor dit parketnummer in detentie zit.
De rechtbank ziet aanleiding om bovendien een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen. De rechtbank zal deze maatregel opleggen in de vorm van een contactverbod ten aanzien van de drie aangevers en een gebiedsverbod ten aanzien van de straten rondom de appartementencomplexen te Breda waar de aangevers woonachtig zijn. Dit betreft de straten: [straatnaam 1] , [straatnaam 2] , [straatnaam 3] , [straatnaam 4] en [straatnaam 5] ( [postcodegebied] Breda). De rechtbank is van oordeel dat een contact- en locatieverbod noodzakelijk is ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de maatschappij en de aangevers. Deze maatregelen zullen worden opgelegd voor de duur van vijf jaar. De rechtbank beveelt daarbij dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van vier weken voor iedere keer dat niet aan (een van) de maatregelen wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Tevens zal de rechtbank bevelen dat de maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens aangevers. Uit het voorgaande blijkt dat er sprake lijkt te zijn van psychische problematiek waarvoor geen behandeling plaatsvindt en waardoor de reclassering het recidiverisico hoog acht. Gebleken is verder dat verdachte ondanks herhaaldelijke en ondubbelzinnige sommaties niet is gestopt met het zoeken van contact met aangevers. Zo heeft verdachte in oktober 2022 nog een brief gestuurd naar [slachtoffer 1] , terwijl verdachte voor verdenking van onderhavige feiten in het huis van bewaring verbleef.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 8.000 voor feit 1 en 2. Door de benadeelde partij wordt vergoeding van wettelijke rente gevorderd, maar niet is toegelicht vanaf welke datum. De rechtbank zal daarom als ingangsdatum voor de wettelijke rente de datum van het indienen van het verzoek tot schadevergoeding aanhouden, te weten 6 januari 2023.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 en feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Door de verdediging is de hoogte van de immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 5.000 niet is betwist. Dat betekent niet dat dit bedrag als onbetwist voor toewijzing gereed ligt. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek een benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor immateriële schade. Het vaststellen naar billijkheid is, ook zonder betwisting, de taak van de rechtbank. De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 4.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2023 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
-verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
-spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
-verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2:belaging;
-verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 213 dagen;
-bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel contactverbod
-legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
vijf jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 1964;
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 3] 1972;
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 4] 1958;
-beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
vier weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden;
-bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
-beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens voornoemde personen;
Maatregel locatieverbod
-legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
vijf jaar zich niet zal ophouden in het navolgende straten rondom de appartementencomplexen aan de [straatnaam 1] te Breda ( [postcodegebied] ), te weten:
- [straatnaam 1] ;
- [straatnaam 2] ;
- [straatnaam 3] ;
- [straatnaam 4] ;
- [straatnaam 5] ;
-beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt vier weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden;
-bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft.
-beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens voornoemde personen;
Benadeelde partij
-veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 4.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
-legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] € 4.000 te betalen, vermeerderd met de wettelijke vanaf 6 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
-bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
-bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 januari 2023.
Mr. Brouwer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.