ECLI:NL:RBZWB:2023:462

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
02-067746-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van (meth)amfetamine

Op 27 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen met het oog op de productie van (meth)amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 maart 2021 in Wernhout betrokken was bij het treffen van voorbereidingshandelingen voor de productie van deze drugs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van voor de productie van drugs bestemde goederen en stoffen in zijn schuur, die hij ter beschikking had gesteld aan derden. De rechtbank weegt daarbij de ernst van de feiten zwaar, gezien de risico's voor de volksgezondheid en de betrokkenheid van de verdachte bij georganiseerde drugscriminaliteit. De verdachte had eerder geen strafblad voor Opiumwetdelicten, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet afdoet aan de ernst van de zaak. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn rol in de zaak en ontkende te hebben geweten wat er in zijn schuur gebeurde. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 52 dagen had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een zwaardere straf opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/067746-21
vonnis van de meervoudige kamer van 27 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
raadsman: mr. M.C.J. Heinen, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het treffen van voorbereidingshandelingen met het oog op het productieproces en/of het transport en/of de handel en/of de invoer dan wel de uitvoer van (meth)amfetamine.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd met dien verstande dat hij de gelegenheid, de middelen en de inlichtingen heeft getracht te verschaffen, alsook dat hij stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad bestemd tot het plegen van dat feit. De verklaring van verdachte dat hij niet op de hoogte is geweest van de productie van (meth)amfetamine is ongeloofwaardig en niet aannemelijk. De loods waarin de stoffen en voorwerpen zijn aangetroffen is eigendom van verdachte. Hem moet de bijzondere geur van de productie zijn opgevallen en hij moet zijn bedenkingen hebben gehad bij de wijze waarop van de loods gebruik gemaakt is door derden. Een door verdachte gekochte pompwagen en isolatiemat zijn op de productielocatie aangetroffen. Bovendien heeft verdachte veelvuldig telefonisch contact gehad met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarvan DNA op de plaats delict is aangetroffen. Voorts heeft verdachte, daags voor de ontmanteling, tegen zijn vrouw gezegd dat de betrokkenen nog drie dagen van de loods gebruik zouden maken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. De verdachte heeft alleen zijn schuur verhuurd aan derden en is bijna altijd van huis weggeweest, omdat hij een drukke baan heeft. Verdachte heeft dan ook geen handelingen verricht voor de inrichting van de productielocatie. Hij heeft geen bemoeienis gehad met alles dat in de door hem verhuurde schuur heeft plaatsgevonden. De wetenschap van verdachte van de productie van (meth)amfetamine op zijn terrein ontbreekt volledig. Daarnaast hebben de goederen en grondstoffen zich nimmer in de machtssfeer van verdachte bevonden, waardoor ook aan het vereiste van beschikkingsmacht niet is voldaan. Verder kan onvoldoende uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat er sprake is van medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen staat vast dat op 9 maart 2021 in een schuur op het terrein van verdachte aan de [adres] in Wernhout goederen, apparatuur en chemicaliën (hierna: de voorwerpen en stoffen) aanwezig waren welke kunnen worden en zijn gebruikt voor de grootschalige vervaardiging van benzylmethylketon (hierna: BMK). BMK is een grondstof voor amfetamine en methamfetamine. Daarmee kan wettig en overtuigend worden bewezen dat er op 9 maart 2021 in de schuur van verdachte sprake was van voorbereidingshandelingen voor de productie van (meth)amfetamine. Dat heeft op zitting ook niet ter discussie gestaan. Op zitting heeft evenmin ter discussie gestaan dat verdachte zijn schuur beschikbaar heeft gesteld aan derden die daar voorbereidingshandelingen hebben laten plegen en/of gepleegd. De rechtbank moet echter de vraag beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte (mede)pleger is van die voorbereidingshandelingen doordat hij de voorwerpen en stoffen al dan niet in vereniging voorhanden heeft gehad en/of zijn schuur beschikbaar heeft gesteld.
Verdachte (mede)pleger voorbereidingshandelingen?
Er is sprake van ‘het voorhanden hebben’ zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet als verdachte de feitelijke macht over de voorwerpen en stoffen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Die voorwerpen en stoffen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden. Bij bewezenverklaring van ‘het voorhanden hebben’ hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat deze goederen en stoffen aan verdachte toebehoren of dat hij daarover beschikkings- of beheersbevoegdheid heeft. De goederen en stoffen moeten zich wel in de machtssfeer van verdachte bevinden. Daarvoor is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid voor de voor productie van drugs bestemde goederen en stoffen, althans de aanmerkelijke kans daarop.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een bewoner bekend wordt verondersteld met hetgeen zich bevindt in zijn woning en een op zijn perceel gelegen schuur. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien de bewoner aannemelijk kan maken dat niet hijzelf maar een ander de feitelijke gebruiker is van de ruimte en hij zelf hier niet langer toegang toe heeft gehad. Dat laatste is hier niet het geval. Integendeel, [hoofdinspecteur] van de groep Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) heeft geverbaliseerd dat de betreffende schuur vrij toegankelijk was vanaf het pad dat ervoor liep. Verdachte heeft dat bevestigd op zitting. Je kunt er zelfs van buiten naar binnen kijken, zoals de vrouw van verdachte heeft verklaard. De woning van verdachte en zijn vrouw (hierna: de woning) was gelegen links van eerdergenoemd pad en de schuur betrof de voorste schuur rechts van dit pad. Op foto 2 van de fotomap van LFO is te zien dat de schuur schuin tegenover de woning van verdachte ligt.
Op zitting heeft verdachte verklaard dat hij de schuur voor vier weken had verhuurd aan twee mannen die eind januari 2021 - toen verdachte naar buiten liep - aan het hek van zijn perceel bleken te staan en op zoek waren naar een ruimte om een paar weken iets te doen met “olie”. Daarvoor had hij contant € 2.000,00 gekregen. De werkzaamheden konden niet overdag plaatsvinden, alleen ’s avonds en de mannen hadden geen personalia of andere gegevens van zichzelf achtergelaten. Ook geen telefoonnummer. Verdachte had zijn telefoonnummer meegegeven aan de mannen. Nadere vragen naar de werkzaamheden met “olie” had hij niet gesteld. Verdachte heeft ook verklaard dat hij steeds gebeld werd als er moest worden gewerkt in de schuur, omdat alleen hij een sleutel had om het toegangshek van zijn perceel te openen.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij in de weken voor 9 maart 2021 niets bijzonders heeft geroken. Hij heeft geen krant en dat drugscriminelen vaker schuureigenaren op het platteland benaderen om daar drugs of grondstoffen voor drugs te maken zegt hem niets. Dat hij in februari 2021 een pompwagen heeft gekocht, heeft niets met de werkzaamheden in de schuur te maken. Die had hij voor zichzelf aangeschaft. Dat die pompwagen op 9 maart 2021 in de schuur is aangetroffen betekent dat een ander die gepakt heeft uit de werkschuur van verdachte waar verdachte die pompwagen had gezet. Hij heeft die pompwagen niet gemist.
Voornoemd laatste deel van de verklaring van verdachte op zitting met de strekking dat hij niet wist of moest vermoeden dat er druggerelateerde handelingen zouden plaatsvinden en plaatsvonden in zijn schuur schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Allereerst gezien de in de eerdere alinea’s beschreven feitelijke situatie op het perceel van verdachte en door hem zelf verklaarde gang van zaken. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank nog als volgt.
Politiemensen die op 9 maart 2021 ter plaatse kwamen roken een zoete lucht en ervaarden een prikkelend gevoel in de keel of op de tong. Door de chemische geur betreedt de brandweer het perceel. De echtgenote van verdachte heeft in haar politieverhoor van 12 maart 2021 verklaard dat zij “vorige week maandag” (de rechtbank begrijpt: maandag 1 maart 2021) rond 05.30 uur een onaangename geur rook toen zij op het terrein ging rondlopen. Het rook hetzelfde als toen de politie geweest (de rechtbank begrijpt: 9 maart 2021). Ze had het die avond tegen verdachte gezegd, maar die is toen niet naar de schuur gegaan. Later weer zei hij dat hij de mannen gesproken had en dat die nog drie dagen nodig hadden om de spullen weg te halen. Drie dagen daarna is de politie gekomen (dus op 9 maart 2021) omdat haar man (verdachte) een dode man had aangetroffen in de schuur. Hij moest gaan kijken van mannen die degene in de schuur niet telefonisch konden bereiken.
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat ook verdachte de chemische lucht heeft waargenomen in de dagen voor 9 maart 2021. Daar komt bij dat de overleden man en zijn kleding een zeer sterke amfetaminegeur hadden. Zijn echtgenote heeft verklaard dat haar man sinds vier weken als hij terugkwam alles waste, ook zijn schoenen. Daarvoor deed hij dat niet. Ze rook zijn groene jas een keer aan de kapstok en die had een chemisch luchtje. In dit verband houdt de rechtbank verdachte aan zijn verklaring toen de politie ter plaatse kwam. Toen heeft hij verklaard dat hij die man bij het station heeft afgezet, omdat die zijn vrouw en kind wilde zien. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte ook toen de typische chemische lucht geroken hebben. Daarnaast heeft verdachte op 9 maart 2021 verklaard dat hij vervolgens vaak werd gebeld door die man en dat hij die man dan moest halen in Zundert. Dat betekent dat verdachte dan tegelijk met de man bij het perceel van verdachte arriveerde, waarna de man in de schuin tegenover de woning van verdachte gelegen schuur aan de slag ging.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen is er bij verdachte minimaal sprake geweest van wetenschap van de aanmerkelijke kans op aanwezigheid van de voor de voor productie van drugs bestemde goederen en stoffen. Ook bij het beschikbaar stellen van zijn schuur is minimaal sprake geweest van de wetenschap van de aanmerkelijke kans dat daar voorbereidingshandelingen zouden gaan plaatsvinden. Beide kansen heeft hij willens en wetens aanvaard. Die voorbereidingshandelingen heeft hij op 9 maart 2021 gepleegd samen en in vereniging met de overleden man en een of meer anderen. Het ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen op die dag kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 maart 2021 te Wernhout, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken van hoeveelheden amfetamine en/of methamfetamine, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden,
- zich en/of anderen gelegenheid, tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen door een loods ter beschikking te stellen en/of
- één of meer voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededaders telkens wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers hebben hij en/of zijn mededaders opzettelijk daartoe,
- onderdelen van een in werking zijnde productieopstelling, bedoeld voor de productie van amfetamine en/of methamfetamine en/of grote hoeveelheden laboratoriumbenodigdheden en/of hardware voorhanden gehad, waaronder tiengasbranders en/of zes dubbele Au Bain Mariebakken en/of vier Au Bain Mariebakken en/of twee destillatieopstellingen (destillatieketel, koelbuis en opvangtank) en/of twee lucht afzuigkasten met slangen en/of
-grote hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder vier 79 liter gasflessen propaan en/of 4 11 kilogram gasflessen propaan en/of 12,5 liter ongezuiverde BMK en/of 23 liter gezuiverde BMK en/of 25 liter benzylamine en/of 675 liter zoutzuur en/of 175 liter zure vloeistof en/of 750 liter MAPA met zoutzuur en/of 710 liter zure vloeistof met een bruine olieachtige drijflaag en/of 820 liter zure vloeistof en/of 200 liter zure bruine vloeistof.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 52 dagen met aftrek van voorarrest. Daarnaast houdt de strafeis in een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Gedurende de proeftijd moet verdachte de algemene en de bijzondere voorwaarden naleven, inhoudende dat hij geen strafbare feiten pleegt, een meldplicht bij de reclassering respecteert en medewerking verleent aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring heeft de verdediging verzocht in het voordeel van verdachte rekening te houden met het feit dat verdachte voor de eerste keer voor een Opiumwetdelict met justitie in aanraking is gekomen en artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Daarnaast heeft hij al enige tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht en draagt hij de zorg voor zijn vrouw en kind. Het over hem uitgebrachte reclasseringsrapport is niet negatief.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 9 maart 2021 in Wernhout schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en methamfetamine. Op grond van de aangetroffen hoeveelheden mag worden aangenomen dat daarmee een aanzienlijke hoeveelheid synthetische drugs geproduceerd zou kunnen worden. Harddrugs zijn schadelijke stoffen voor de volksgezondheid. Door de verspreiding van deze verdovende middelen en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Dit varieert van lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit zoals geweldsdelicten. In onderhavig geval valt zelfs het overlijden te betreuren van een slachtoffer, een laborant die het leven heeft gelaten door een ontploffing en brand op de productielocatie. Dit onderstreept het risicovolle karakter en het levensgevaarlijk handelen dat met dit soort strafbare feiten gemoeid is.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport over verdachte van 20 december 2022. Daarin wordt geconcludeerd dat beschermende factoren worden gevormd door de dagbesteding en het gezin van verdachte, terwijl de risicofactoren bestaan uit de financiële situatie en het psychosociaal functioneren. Verdachte is makkelijk beïnvloedbaar en er lijkt een behoefte te zijn om anderen te willen helpen, waarbij hij argeloos instemt en mogelijke risico's en gevolgen vooraf niet overziet. Het ontbreekt verdachte aan kritisch denkvermogen. De kans op recidive wordt ingeschat als laag/gemiddeld. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een meldplicht op te leggen en een gedragsinterventie te laten volgen, gericht op het vergroten van cognitieve vaardigheden.
De straf
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat er geen ruimte is voor een andere strafmodaliteit, of lichtere sanctie, dan een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Dat verdachte voor de eerste keer voor een Opiumwetdelict met justitie in aanraking is gekomen doet daar niet aan af. Daar komt bij dat de rechtbank moet concluderen dat verdachte ook op zitting geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn essentiële bijdrage aan de georganiseerde drugscriminaliteit. Gelet op de bewezenverklaring moet de rechtbank zelfs concluderen dat verdachte tegen beter weten in is blijven ontkennen te hebben geweten wat er in zijn schuur gebeurde. De rechtbank zal daarom in voor verdachte ongunstige zin afwijken van de eis van de officier van justitie en hem veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest. Daarvan zal de rechtbank zes maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar. Gedurende de proeftijd moet verdachte zich onthouden van het plegen van strafbare feiten, een meldplicht nakomen bij de reclassering en medewerking verlenen aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigen

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

het medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden door zich of een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
-
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich, binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd, meldt bij Reclassering Nederland te Breda, na het maken van een afspraak via telefoonnummer: 088-8041505. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training van toepassing zal zijn. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
Voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 januari 2023.