ECLI:NL:RBZWB:2023:459

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
02/255105-22 + 22/000088-21 (vordering TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en mishandeling van GGZ-verpleegkundigen

Op 27 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en mishandeling van GGZ-verpleegkundigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 oktober 2022 in Breda verschillende verpleegkundigen heeft bedreigd met de dood en hen fysiek heeft mishandeld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 104 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. De zaak is inhoudelijk behandeld op 13 januari 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de aangiften van de verpleegkundigen elkaar in voldoende mate ondersteunen. De verdachte heeft ter zitting een bekentenis afgelegd over de bedreigingen en de mishandeling van een van de verpleegkundigen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, maar heeft de verdachte wel verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en medewerking aan schuldhulpverlening. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de gedragingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/255105-22 + 22/000088-21 (vordering TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 27 januari 2023
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats]
ingeschreven op het [adres]
thans verblijvende op het [verblijfadres]
raadsvrouw: mr. F.W.M. Hopmans, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn twee vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen aan de orde gekomen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte verschillende verpleegkundigen in de GGZ heeft bedreigd en/of ten opzichte van hen een (poging tot zware) mishandeling heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 en feit 2 heeft gepleegd. De aangiften van de GGZ-verpleegkundigen hebben elkaar in voldoende mate ondersteund en verdachte heeft ter zitting een bekentenis afgelegd over feit 1. Het voor feit 2 vereiste opzet valt af te leiden uit de verklaring van verdachte en van aangeefster [slachtoffer 1] , die bij de politie zijn afgelegd. Het onder feit 3 primair ten laste gelegde kan niet bewezen worden verklaard. Om die reden rekwireert de officier van justitie voor dat feit tot vrijspraak. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om de handelingen van verdachte te kwalificeren als een poging tot zware mishandeling. Feit 3 subsidiair is op basis van het dossier wel bewijsbaar. Tot slot is tot een bewezenverklaring gerekwireerd voor feit 4 en feit 5. Van beide feiten is aangifte gedaan. Verdachte heeft feit 4 ter zitting bekend en voor feit 5 is voldoende steunbewijs in het dossier voorhanden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor feit 1, feit 3 subsidiair en feit 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor feit 2 is vrijspraak bepleit, nu de verklaringen van de GGZ-verpleegkundigen hierover onderling van elkaar verschillen en niet kan worden vastgesteld hoe aangeefster geraakt is. Het opzet op de mishandeling ontbreekt. Voor feit 3 primair is vrijspraak bepleit omdat het opzet op het zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen. Feit 5 kan niet worden bewezen omdat de aangifte onvoldoende steun vindt in het dossier.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1 bedreiging [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
Verdachte heeft ten aanzien van dit feit op zitting een bekennende verklaring afgelegd en ter zake daarvan is geen vrijspraak bepleit. Het feit kan wettig en overtuigend worden bewezen op basis van de bekennende verklaring van verdachte in samenhang met de aangiften van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Feit 2 mishandeling [slachtoffer 2]
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij met verdachte in een worsteling terechtgekomen is, waarbij verdachte met de vlakke hand heeft uitgehaald en aangeefster op haar rechterkaak heeft geraakt. Zij heeft hierdoor pijn ervaren en op de huid is een zwelling ontstaan. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte wild in de richting van haar en haar collega heeft geslagen. Hij heeft, met zijn hand of vingers, de wang van aangeefster [slachtoffer 2] geraakt. Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hebben de situatie als dreigend ervaren en de verdachte als agressief omschreven. Verdachte heeft in het politieverhoor aangegeven dat hij met zijn handen heeft gezwaaid.
De rechtbank stelt vast dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals in onderhavig geval de mishandeling- aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Verdachte heeft in een worsteling met aangeefster [slachtoffer 2] wild met zijn handen gezwaaid. Naar algemene ervaringsregels is in dat geval de kans aanmerkelijk dat verdachte, met zijn handelen, aangeefster zou raken. Zij staan immers door de worsteling dicht op elkaar, terwijl verdachte wild met zijn armen heeft gezwaaid. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook welbewust aanvaard door naar [slachtoffer 2] uit te halen en in haar richting te slaan. Dit alles vindt plaats terwijl verdachte zich agressief en bedreigend heeft opgesteld. Hierdoor is aangeefster op haar kaak getroffen, waardoor zij pijn en letsel heeft opgelopen. Het voorwaardelijk opzet op de mishandeling is daarmee komen vast te staan. Het feit dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verschillend verklaren over hoe de slaande beweging is uitgevoerd doet daar niets aan af. Het onder feit 2 ten laste gelegde kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 3 poging zware mishandeling (primair) dan wel mishandeling (subsidiair) [slachtoffer 3]
Op basis van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 3] en [getuige 1] kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte aangeefster meermalen met gebalde vuist op het hoofd heeft geslagen. Daarna heeft verdachte het vest van aangeefster vastgepakt, omgedraaid en strak dichtgeknepen.
Gelet op het voorgaande kan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen worden. Dat heeft op zitting ook niet ter discussie gestaan. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat vrijspraak dient te volgen voor de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling en overweegt daartoe als volgt.
Om tot een bewezenverklaring van de poging zware mishandeling te komen moet verdachte met zijn handelen in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard op zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Uit het dossier blijkt echter onvoldoende over de duur en intensiteit van de verwurging met het vest om te kunnen concluderen dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is geweest. Dat aangeefster [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij het gevoel had gewurgd te worden is daarvoor niet genoeg. Daar komt bij dat het daadwerkelijk letsel bij aangeefster zich heeft beperkt tot rode striemen in de nek en niet is gebleken dat medisch ingrijpen nodig was.
Feit 4 mishandeling [slachtoffer 4]
Verdachte heeft ten aanzien van dit feit op zitting een bekennende verklaring afgelegd en ter zake daarvan is geen vrijspraak bepleit. Het feit kan wettig en overtuigend worden bewezen op basis van de bekennende verklaring van verdachte in samenhang met de aangifte van [slachtoffer 4] en de fotobijlagen waarop het letsel zichtbaar is.
Feit 5 bedreiging [slachtoffer 4]
Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte boos op hem geworden is en daarbij naar hem heeft geschreeuwd. Volgens [slachtoffer 4] heeft verdachte gezegd:
"ik steek je ogen eruit en/of ik vermoord je."Hij voelde zich hierdoor bedreigd. [getuige 2] heeft gezien dat een worsteling heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en aangever [slachtoffer 4] . Verdachte is volgens getuige niet meewerkend, agressief en heeft daarbij zeker bedreigingen geuit.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 4] in voldoende mate wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2] Op basis van deze twee wettige bewijsmiddelen kan dan ook buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dat verdachte het feit ontkent doet daar niet aan af.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:
op 6 oktober 2022 te Breda [slachtoffer 2] (verpleegkundige in de GGZ) en [slachtoffer 1] (verpleegkundige in de GGZ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen
"Als jullie niks geven maak ik jullie allemaal dood"en/of
"Ik maak jullie allemaal af, ik maak jullie allemaal dood"en/of
"als ik geen sigaretten krijg dan gaan jullie vandaag allemaal dood";
feit 2:
op 6 oktober 2022 te Breda [slachtoffer 2] (verpleegkundige in de GGZ) heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te slaan tegen het gezicht;
feit 3 subsidiair:
op 2 oktober 2022 te Tilburg, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met behulp van een vest, van die [slachtoffer 3] strak de keel heeft dichtgeknepen en/of dichtgehouden en/of meermalen tegen het hoofd te slaan;
feit 4:
op 2 oktober 2022 te Tilburg, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] meermalen in de nek te krabben;
feit 5:
op 2 oktober 2022 te Tilburg, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen
"ik steek je ogen eruit en/of ik vermoord je";
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van twee jaar. Gedurende de proeftijd moet verdachte de algemene en de bijzondere voorwaarden naleven, inhoudende dat hij geen strafbare feiten pleegt, een meldplicht bij de reclassering respecteert en medewerking verleent aan een schuldhulpverleningstraject.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de door de officier van justitie genoemde voorwaarden en het onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft tussen 2 oktober 2022 en 6 oktober 2022 in respectievelijk Tilburg en Breda drie verschillende verpleegkundigen bedreigd en twee van hen plus een andere verpleegkundige mishandeld. Dit heeft telkens plaatsgevonden op het terrein van de GGZ-instelling waar hij op dat moment verbleef. De impact van de gedragingen van verdachte op de slachtoffers is groot geweest, zo blijkt uit de aangiften en de toelichting op de vordering tot schadevergoeding die twee van hen hebben ingediend. De verpleegkundigen hebben voor hun leven gevreesd en/of letsel opgelopen. De rechtbank rekent dit verdachte aan omdat het personeel van de psychiatrische instelling veilig hun werk moet kunnen doen, zonder met dergelijk gedrag te maken te krijgen. Dit is extra kwalijk omdat zijn slachtoffers zich juist inzetten om verdachte de noodzakelijke zorg te geven.
De rechtbank heeft omtrent de persoon van verdachte acht geslagen op de rapportages van het NIFP van 7 oktober 2022 en 1 november 2022 en het reclasseringsverslag van 20 december 2022. Hieruit komt naar voren dat de psychiatrische voorgeschiedenis van verdachte niet geheel duidelijk is geworden maar er geen aanknopingspunten zijn om het ten laste gelegde niet of in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Een Pro Justitia onderzoek is evenmin geïndiceerd. De reclassering heeft het recidiverisico ingeschat op een gemiddeld niveau. Bij een veroordeling wordt geadviseerd om aan verdachte op te leggen een meldplicht bij de reclassering, een opname in een zorginstelling en medewerking aan een schuldhulpverleningstraject. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte is gebleken dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen. Hij heeft voor de onderhavige feiten 90 dagen in voorarrest verbleven tot hij begin januari 2023 op een civiele titel is geplaatst op een High & Intensive Care afdeling in Tilburg.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare zaken en met de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte strafbare feiten heeft gepleegd tegenover professionele hulpverleners, die bij de zorg van verdachte zijn betrokken en voor zijn welzijn hebben ingestaan. In strafmatigende zin wordt in overweging genomen dat verdachte, in het kader van een zorgmachtiging, opnieuw bij de GGZ is geaccepteerd. Verdachtes mentale toestand lijkt aanzienlijk te zijn verbeterd. Voorts is op het onderzoek ter zitting naar voren gekomen dat, nadat verdachte gestabiliseerd is, een terugkeer naar zijn eigen woning mogelijk is in overleg met de woningbouwvereniging. Verdachte heeft aldus een positieve ontwikkeling doorlopen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 104 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. De rechtbank zal, naast de algemene voorwaarde, als bijzondere voorwaarden opleggen dat verdachte een meldplicht bij de reclassering moet nakomen en medewerking verleent aan het schuldhulpverleningstraject. De opname in een zorginstelling of maatschappelijke opvang is al volbracht door de zorgmachtiging, waardoor deze voorwaarde niet opnieuw van toepassing hoeft te zijn.

7.De benadeelde partijen

7.1
Het standpunt van de procespartijen
De officier van justitie heeft gevorderd om de vorderingen tot schadevergoeding integraal toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsvrouw heeft bepleit dat wanneer verdachte voor feit 2 wordt vrijgesproken, de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] moet worden gematigd. Voor het overige deel heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van in totaal € 350,- voor het onder feit 1 ten laste gelegde. Het verzoek tot schadevergoeding is onderbouwd met een bijlage, waarin is aangegeven welke gevolgen het feit voor haar hebben betekend, waarom er een vergoeding van immateriële schade wordt gevraagd en wat de hoogte is van het bedrag. Daarnaast is verzocht om de wettelijke rente van toepassing te laten zijn en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daaruit ontstane schade te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij in voldoende mate onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle feiten en omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de gevraagde vergoeding voor een bedrag van € 350,- redelijk en billijk.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd en de schade is ontstaan, te weten 6 oktober 2022. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.3
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van in totaal € 400,- voor het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde. Het verzoek tot schadevergoeding is onderbouwd met een bijlage, waarin is aangegeven welke gevolgen het feit voor haar hebben betekend, waarom er een vergoeding van immateriële schade wordt gevraagd en wat de hoogte is van het bedrag. Daarnaast is verzocht om de wettelijke rente van toepassing te laten zijn en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 en feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daaruit ontstane schade te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij in voldoende mate onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle feiten en omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de gevraagde vergoeding voor een bedrag van € 400,- redelijk en billijk.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd en de schade is ontstaan, te weten 6 oktober 2022. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke geldboete van € 100,- die aan verdachte is opgelegd bij arrest van het gerechtshof Den Haag
(parketnummer 22/000088-21),ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging, in beginsel, worden toegewezen De rechtbank acht een tenuitvoerlegging echter niet opportuun gelet op de lengte van het onvoorwaardelijk deel van de in de hoofdzaak opgelegde gevangenisstraf. De vordering tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 3 primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2: mishandeling;
feit 3 subsidiair: mishandeling;
feit 4: mishandeling;
feit 5: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 104 (honderdvier) dagen, waarvan 14 (veertien) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
-
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 48 uur na de veroordeling zal melden, bij Reclassering Nederland, locatie Tilburg (Ringbaan West 275, 5037 PD Tilburg / tel. 088-8041505). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] een bedrag van in totaal € 400,- die geheel bestaat uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 oktober 2022, tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde), € 400,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 oktober 2022, tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling acht dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] een bedrag van in totaal € 350,- die geheel bestaat uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 oktober 2022, tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde), € 350,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 6 oktober 2022, tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling zeven dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af onder parketnummer 22/000088-21;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 januari 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.