6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft met [slachtoffer 1] seks gehad in haar woning, een meisje van destijds nog maar 14 jaar. Ook heeft hij met [slachtoffer 2] , een meisje van destijds amper 15 jaar, ontuchtige handelingen gepleegd. Verdachte dreigde hierbij foto’s openbaar te maken van de meisjes als ze niet mee zouden werken. De afbeeldingen van deze meisjes en daarnaast ook van andere zeer jeugdige meisjes zijn op de pc van verdachte aangetroffen. Hiermee heeft verdachte ook kinderporno in zijn bezit gehad en verworven. Verdachte heeft op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van deze jonge meisjes geschonden. Hij heeft verregaande seksuele en ontuchtige handelingen verricht. [slachtoffer 1] heeft hij gepenetreerd. Verdachte heeft met zijn handelen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van deze meisjes, een ontwikkeling waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van slachtoffers. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld. Zo ook met het bezit van kinderporno. Het bezit van kinderporno is bijzonder ongewenst, met name omdat bij de vervaardiging ervan kinderen seksueel worden misbruikt en geëxploiteerd. Verdachte moet mede verantwoordelijk worden gehouden voor genoemd seksueel misbruik van kinderen, omdat hij, door kinderporno te verzamelen, maar deze ook te verwerven, heeft bijgedragen aan de instandhouding van de vraag ernaar.
Toepassing volwassenenstrafrecht
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de feiten meerderjarig was. Hij was 18 jaar oud. Uitgangspunt is dan berechting volgens het volwassenenstrafrecht.
Er kan door de rechtbank echter besloten worden om voor jongvolwassenen in de leeftijd tot en met 23 jaar - met toepassing van artikel 77c Sr - jeugdsancties toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
In dit kader slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van
25 november 2022 waarin de reclassering adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen. Er is geen sprake dan wel noodzaak meer tot pedagogische beïnvloeding van verdachte. Hij is immers al lange tijd niet meer woonachtig bij zijn moeder. Verder is er geen sprake van het volgen van een opleiding en er zijn geen indicaties voor specifieke jeugdinterventies.
Drs. [psychiater] , en drs. [gezondheidszorgpsycholoog] , hebben verdachte onderzocht en advies uitgebracht. Zij adviseren eveneens het volwassenrecht toe te passen. Daarbij wordt overwogen dat verdachte niet voldoet aan de indicatiecriteria van de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht. Er is geen sprake van beperkte handelingsvaardigheden. Verdachte kan de risico’s van zijn gedrag goed inschatten en kan zijn eigen gedrag voldoende organiseren. Er komen uit onderzoek onvoldoende aanwijzingen naar voren voor impulsief gedrag. Een pedagogische aanpak is niet noodzakelijk en gezinsgerichte hulpverlening is niet geïndiceerd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het advies van de reclassering, psychiater en psycholoog, volwassenenstrafrecht moet worden toegepast. Zij ziet geen aanleiding van deze adviezen af te wijken.
Welke straf of maatregel is passend?
Naast het advies volwassenstrafrecht toe te passen hebben de deskundigen advies uitgebracht ten aanzien van de strafoplegging.
De psychiater heeft daarbij het volgende overwogen. Verdachte is in een eerder Pro Justitia onderzoek gediagnosticeerd is met een andere gespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis (mentale achterstand), persoonlijke anamnese met verwaarlozing als kind (in het verleden) en ouder-kindrelatieproblemen. Er is sprake van autismespectrumstoornis en parafilie. Zowel de parafilie als het autisme zijn van invloed geweest op zijn gedrag en gedragskeuzes. Derhalve wordt geadviseerd om verdachte de feiten, bij een bewezenverklaring, in verminderde mate toe te rekenen. Bij verdachte is sprake van ernstige, hardnekkige en complexe problematiek en de ten laste gelegde feiten hebben een recidiverend karakter. Dit alles maakt dat een langdurige klinische behandeling met duidelijke kaders, structuur, controle en begrenzing noodzakelijk is. Uit de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten blijkt dat verdachte zelfs tijdens een lopende klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel herhaaldelijk gerecidiveerd is in oud delictgedrag. De hem aangeboden intensieve begeleiding en behandeling is ontoereikend gebleken en verdachte heeft laten zien dat hij zich niet aan de voorwaarden kan en/of wil houden. Er rest naar het oordeel van de psychiater geen andere mogelijkheid om de kans op herhaling te beperken en daarmee de maatschappij te beschermen tegen het gedrag van verdachte, dan middels een maatregel terbeschikkingstelling met verpleging.
De psycholoog onderschrijft de door de psychiater gestelde diagnoses. Een persoonlijkheidsstoornis, meer in het bijzonder een antisociale persoonlijkheidsstoornis, kan niet worden vastgesteld, maar evenmin geheel worden uitgesloten. Bij verdachte kan immers wel gesproken worden van antisociale gedragingen, waarvoor hij eerder is veroordeeld. Verdachte was vanwege de combinatie van autisme en parafilie onvoldoende in staat om zijn gedrag op een meer gezonde wijze bij te sturen en andere gedragskeuzes te maken. Om deze redenen wordt geadviseerd om verdachte vanuit gedragskundig oogpunt de hem ten laste gelegde feiten, in verminderde mate toe te rekenen.
Het feit dat verdachte ondanks de langdurige en intensieve behandeling en begeleiding het kader van de PIJ-maatregel, met alle toezicht en controle, is gerecidiveerd in vergelijkbaar delictgedrag, wijst erop dat de problematiek van verdachte hardnekkig is en zich zeer lastig laat veranderen. Het recidiverisico wordt als zeer hoog ingeschat zonder een langdurige klinische behandeling in een forensische setting binnen een strikt juridisch kader. Het risico op schijnaanpassing is eveneens verhoogd aanwezig. Een behandeltraject in een voorwaardelijk kader, wordt om deze redenen niet opportuun geacht. Een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is aangewezen om het zeer hoge recidiverisico te verminderen.
De reclassering heeft op 16 mei 2023 een rapportage opgemaakt en adviseert eveneens een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Zij geven aan dat de gestelde diagnoses van een autismespectrumstoornis en hardnekkige seksuele problematiek en de
recidive in zedendelicten ten tijde van een klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, maken dat de reclassering de kans op herhaling van delinquent gedrag als hoog inschat. De reeds geboden klinische behandeling in het jeugdstrafrecht is ontoereikend gebleken waarbij verdachte niet kon of wilde meewerken aan de voorwaarden, hetgeen heeft geleid tot de huidige tenlastelegging. Er is sprake van een zeer beperkt probleembesef, verdachte lijkt de ernst van de situatie niet te overzien en er lijkt weinig sprake van berouw. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de deskundigen. Het huidige beeld, de psychische problematiek en het gebrek aan beschermende factoren vragen om een langdurig en intensief klinisch traject waarop geen tijdsdruk ligt. Binnen een TBS met voorwaarden kan de complexe problematiek onvoldoende behandeld worden waardoor de kans op nieuwe strafbare feiten waarschijnlijk onveranderd hoog zal blijven.
Ter zitting zijn de deskundigen, [klinisch-psycholoog] bij de [zorginstelling 1] , de instelling die verdachte behandelde in de periode waarin de tenlastegelegde feiten plaatsvonden, en drs. [psychiater] van het NIFP, uitgebreid gehoord.
Deskundige [klinisch-psycholoog] heeft aangegeven dat verdachte in het kader van de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel in december 2020 bij de [zorginstelling 1] is gekomen. Vertrekpunt van de behandeling was de diagnose neurobiologische ontwikkelingsstoornis. Verdachte heeft meerdere behandelingen en therapieën gevolgd waarbij een positieve ontwikkeling te zien was waardoor hij steeds meer vrijheden verwierf. Er is gewerkt aan het omgaan met algemene situaties en dit is steeds meer toegespitst op zijn persoonlijke situatie. Parafilie was op dat moment nog niet gediagnosticeerd, maar zijn seksualiteit en geaardheid zijn wel in de behandeling aan bod gekomen. Tijdens de evaluatie in januari 2022 werd gezien dat verdachte minder gespannen en veerkrachtiger was. Hij leek opener en had het gevoel dat er een toekomst voor hem lag. Hij wilde zo graag voorkomen dat hij in een situatie terecht kwam die niet geoorloofd was, dat hij situaties met meisjes vermeed. Dit maakt echter ook dat hij niet kon oefenen wanneer deze situatie zich wel voor zou doen. Om dit wel mogelijk te maken is hij maart/april 2022 overgeplaatst naar [zorginstelling 2] . Hij verbleef daar in een gemengde groep. De [zorginstelling 1] bleef wel verantwoordelijk voor zijn behandeling. Gedurende deze periode is meerdere malen een risico-analyse uitgevoerd waarbij het recidiverisico werd gesteld op laag tot matig. In de behandeling is niet meegenomen dat er wellicht ook sprake is van een soort berekendheid; bijvoorbeeld het meewerken aan de therapieën om deze als het ware af te kunnen vinken en geen openheid van zaken geven. De deskundige heeft om deze reden ter zitting geadviseerd om ook de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte nader te onderzoeken met het oog op de aanwezigheid van een psychopathie. Indien daarvan sprake is verhoogt dit het recidiverisico aanzienlijk. Dit zou binnen een TBS-maatregel kunnen worden onderzocht. Er kan niet worden gesteld dat de behandeling tot nu toe geen effect heeft gehad, maar de ontwikkelingsstappen die verdachte moet maken hebben meer tijd nodig. Een setting waarin de stappen langzamer worden opgebouwd dan tot nu toe is gedaan, heeft de voorkeur.
Deskundige drs. [psychiater] heeft daaraan toegevoegd dat autisme en parafilie, de door haar gediagnosticeerde stoornissen, hardnekkige stoornissen zijn. Behandeling hiervan zal moeten bestaan uit psychotherapie en gebruik van middelen om de seksuele drift te verlagen. Verdachte zal klinisch langdurig moeten worden behandeld. Er zal een delictanalyse moeten worden afgenomen en verdachte zal meer openheid moeten geven ten aanzien van zijn seksbeleving. Daarbij zal zijn persoonlijkheid goed in kaart moeten worden gebracht middels uitgebreid klinisch onderzoek binnen een TBS-setting. Verdachte is behoorlijk beperkt door zijn stoornissen en dat rechtvaardigt een TBS-maatregel. Daarbij zijn er anti-sociale trekken aanwezig. Op dit moment kan er echter nog niet gesproken worden van een persoonlijkheidsstoornis. Ondanks de behandelingen die verdachte al heeft gekregen, is hij meerdere keren gerecidiveerd. Het advies een TBS-maatregel met dwangverpleging aan verdachte op te leggen is, met name gelet op zijn jeugdige leeftijd, een moeilijke beslissing, maar de deskundige ziet geen andere mogelijkheden om hemde behandeling te geven die hij nodig heeft om het recidiverisico te beperken.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is. Ondanks intensieve behandeling, die weliswaar is ingezet vanuit de diagnose neurobiologische ontwikkelingsstoornis, maar waarbij ook aandacht is geweest voor de seksualiteit van verdachte, is verdachte gerecidiveerd. Inmiddels is de diagnose parafile stoornis gesteld, een hardnekkige stoornis op seksueel gebied. Er lijkt bij verdachte sprake te zijn geweest van schijnaanpassing. Ter bescherming van de maatschappij, om te voorkomen dat er wederom jonge meisjes slachtoffer worden van een seksueel delict, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan opleggen van een TBS-maatregel met dwangverpleging. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat behandeling binnen de TBS-setting ook als passend kan worden beschouwd. [deskundige] van de reclassering heeft ter zitting aangegeven dat de groepsdynamiek binnen de jeugdinrichting verdachte een onveilig gevoel gaf. Behandeling binnen een TBS-setting kan verdachte de bescherming bieden die hij nodig heeft en de hoop is dat hij daardoor ook meer kan profiteren van de behandeling die hem daar geboden wordt.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank ziet geen aanleiding om advies op te nemen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met de verpleging van overheidswege dient aan te vangen.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 223 dagen met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend enerzijds en de impact die het feit op de slachtoffers heeft gehad anderzijds. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is.