ECLI:NL:RBZWB:2023:4567

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
02-306361-22 en 02-177950-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van TBS-maatregel met dwangverpleging na seksuele delicten tegen minderjarigen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige seksuele delicten tegen minderjarige meisjes. De verdachte, geboren in 2001, heeft seks gehad met een meisje van 14 jaar en ontuchtige handelingen gepleegd met een meisje van 15 jaar. Daarnaast heeft hij dreigementen geuit om foto's van de meisjes openbaar te maken als zij niet meewerkten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van kinderporno, wat op zijn computer is aangetroffen. Ondanks eerdere behandelingen is de verdachte gerecidiveerd, wat heeft geleid tot de beslissing om een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank oordeelt dat deze maatregel noodzakelijk is ter bescherming van de maatschappij en om te voorkomen dat de verdachte opnieuw jonge meisjes tot slachtoffer maakt. Naast de TBS-maatregel is de verdachte ook veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 223 dagen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-306361-22 en 02-177950-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 3 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2001 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Alphen aan de Rijn
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 23 mei 2023 en 19 juni 2023, waarbij op de zitting van 19 juni 2023 de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
seks heeft gehad met [slachtoffer 1] die op dat moment nog geen 16 jaar oud was;
ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1] die op dat moment nog geen 16 jaar oud was, waarbij verdachte haar vroeg naaktfoto’s en een filmpje te sturen waarop haar (deels) ontblote lichaam zichtbaar was;
ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 2] die toen nog geen 16 jaar oud was, waarbij verdachte haar vroeg naaktfoto’s en een filmpje te sturen waarop haar (deels) ontblote lichaam zichtbaar was;
kinderporno in zijn bezit heeft gehad en heeft verworven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 8 januari 2020 tot en met 31 januari 2020 seks heeft gehad met [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) en baseert zich daarbij op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 8 januari 2020 tot en met 31 januari 2020 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1] . Zij baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en het aangetroffen beeldmateriaal. Ondanks het ontbreken van lichamelijk contact is er wel sprake van relevante interactie. Verdachte heeft ter zitting immers aangegeven dat hij heeft gevraagd foto’s en filmpjes toe te sturen.
Feit 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend dat verdachte in de periode van 13 maart 2022 tot en met 10 juli 2022 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ). Zij baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte. Uit de chatgeschiedenis blijkt de sturende rol die verdachte hierbij heeft gehad zodat er ook ten aanzien van dit feit sprake is van relevante interactie.
Feit 4
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 8 januari 2022 tot en met 10 juli 2022 kinderporno heeft vervaardigd en in zijn bezit heeft gehad en zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk de toegang heeft verschaft. Dat een gedeelte hiervan op zijn pc is gekomen doordat hij deze gesynchroniseerd zou hebben, komt voor risico van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten gelet op de bekennende verklaring van verdachte, rekening houdend met de kortere pleegperiodes voor de feiten 1 tot en met 3 waarvan ook de officier van justitie ter zitting is uitgegaan. Ten aanzien van feit 4 is de verdediging van mening dat enkel het bezit van kinderporno bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit voor wat betreft de periode van 8 januari 2020 tot en met 31 januari 2020 wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 3 juli 2023;
- de aangifte van [slachtoffer 1] .
Feit 2
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het plegen van ontuchtige handelingen met
[slachtoffer 1] . Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het plegen van ontucht waarbij geen lichamelijke aanraking heeft plaatsgevonden, moet er sprake zijn van relevante interactie. Verdachte heeft weliswaar ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft gevraagd hem foto’s en filmpjes toe te zenden, maar het dossier bevat onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er ook feitelijk interactie tussen hen heeft plaatsgevonden. Uit het dossier kan niet zonder meer worden afgeleid dat de foto’s en filmpjes die aan verdachte zijn verzonden, zijn verzonden naar aanleiding van enige concrete bemoeienis van verdachte met de wijze waarop dat verzoek tot het sturen van foto’s en filmpjes door [slachtoffer 1] werd uitgevoerd. Zo bevinden er zich bijvoorbeeld geen schermafbeeldingen of andere stukken in het dossier waaruit kan worden afgeleid wanneer verzocht is om foto's en filmpjes, wanneer deze zijn verzonden en of verdachte een sturende rol hierin heeft gehad. Ook anderszins kan uit de bewijsvoering niet zonder meer worden afgeleid dat er, ondanks het ontbreken van lichamelijk contact, een zodanige interactie tussen de verdachte en [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden dat sprake is geweest van ontucht, zoals bedoeld in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Feit 3
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit voor wat betreft de periode van 13 maart 2022 tot en met 10 juli 2022 wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 3 juli 2023;
- de aangifte van [slachtoffer 2] ;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 33 tot en met 38 van het eindproces-verbaal.
De rechtbank is van oordeel dat er een zodanige interactie tussen verdachte en [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden dat er dat sprake is geweest van ontucht, zoals bedoeld in artikel 247 Sr. Uit de in het dossier aanwezige schermafbeeldingen blijkt immers dat verdachte via Instagram aan [slachtoffer 2] vraagt specifiek benoemde seksuele handelingen bij zichzelf uit te voeren, dit te filmen en hem toe te sturen, waarna foto’s en filmpjes door [slachtoffer 2] aan verdachte worden toegezonden.
Feit 4
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 3 juli 2023;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 39 tot en met 44 van het eindproces-verbaal;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 103 en 104 van het eindproces-verbaal;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina 44 van het eindproces-verbaal.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel het bezit van kinderporno bewezen kan worden verklaard. De rechtbank is echter van oordeel dat ten aanzien van de afbeeldingen aangetroffen van [slachtoffer 2] er ook sprake is geweest van verwerven. Zoals onder feit 3 is overwogen, was verdachte immers degene die [slachtoffer 2] heeft aangezet afbeeldingen van seksuele handelingen naar hem te versturen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 8 januari 2020 tot en met 31 januari 2020 1te Zundert, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2005, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het met de penis vaginaal penetreren van het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
3.
op tijdstippen in de periode van 13 maart 2022 tot en met 10 juli 2022 te Eindhoven met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, telkens bestaande hierin dat
hij, verdachte ontuchtig
- via Instagram contact heeft gezocht en onderhouden met die [slachtoffer 2] en
- die [slachtoffer 2] er vervolgens toe heeft bewogen om hem naaktfoto‘’s en naaktfilmpjes, waarop het (deels) ontblote lichaam van die [slachtoffer 2] te zien was, toe te sturen;

4.4.op in de periode van 8 januari 2020 tot en met 10 juli 2022 te Eindhoven ,meermalen telkens afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar isbetrokken, heeft verworven enin bezit gehad, welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit:het betasten en aanraken van de billen en borsten van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereiktenhet geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en/of poseert en/of met een voorwerp en/of in een erotisch getinte houding (op een wijze) die niet bij haar leeftijd past en/of de uitsnede van de foto’s nadrukkelijk het geslachtsdeel, de borstenen/of billen in beeld gebracht worden waarbij de afbeelding aldus telkens een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarbij de vordering tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel kan worden toegewezen.
Subsidiair verzoekt de verdediging aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen conform gelijke gevallen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden.
Meer subsidiair is de verdediging van mening dat een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf en daarnaast oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden als passend kan worden beschouwd.
Zo de rechtbank van oordeel is dat er een TBS-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd, verzoekt de verdediging een advies conform artikel 37b, tweede lid, Sr, op te nemen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft met [slachtoffer 1] seks gehad in haar woning, een meisje van destijds nog maar 14 jaar. Ook heeft hij met [slachtoffer 2] , een meisje van destijds amper 15 jaar, ontuchtige handelingen gepleegd. Verdachte dreigde hierbij foto’s openbaar te maken van de meisjes als ze niet mee zouden werken. De afbeeldingen van deze meisjes en daarnaast ook van andere zeer jeugdige meisjes zijn op de pc van verdachte aangetroffen. Hiermee heeft verdachte ook kinderporno in zijn bezit gehad en verworven. Verdachte heeft op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van deze jonge meisjes geschonden. Hij heeft verregaande seksuele en ontuchtige handelingen verricht. [slachtoffer 1] heeft hij gepenetreerd. Verdachte heeft met zijn handelen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van deze meisjes, een ontwikkeling waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van slachtoffers. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld. Zo ook met het bezit van kinderporno. Het bezit van kinderporno is bijzonder ongewenst, met name omdat bij de vervaardiging ervan kinderen seksueel worden misbruikt en geëxploiteerd. Verdachte moet mede verantwoordelijk worden gehouden voor genoemd seksueel misbruik van kinderen, omdat hij, door kinderporno te verzamelen, maar deze ook te verwerven, heeft bijgedragen aan de instandhouding van de vraag ernaar.
Toepassing volwassenenstrafrecht
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de feiten meerderjarig was. Hij was 18 jaar oud. Uitgangspunt is dan berechting volgens het volwassenenstrafrecht.
Er kan door de rechtbank echter besloten worden om voor jongvolwassenen in de leeftijd tot en met 23 jaar - met toepassing van artikel 77c Sr - jeugdsancties toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
In dit kader slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van
25 november 2022 waarin de reclassering adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen. Er is geen sprake dan wel noodzaak meer tot pedagogische beïnvloeding van verdachte. Hij is immers al lange tijd niet meer woonachtig bij zijn moeder. Verder is er geen sprake van het volgen van een opleiding en er zijn geen indicaties voor specifieke jeugdinterventies.
Drs. [psychiater] , en drs. [gezondheidszorgpsycholoog] , hebben verdachte onderzocht en advies uitgebracht. Zij adviseren eveneens het volwassenrecht toe te passen. Daarbij wordt overwogen dat verdachte niet voldoet aan de indicatiecriteria van de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht. Er is geen sprake van beperkte handelingsvaardigheden. Verdachte kan de risico’s van zijn gedrag goed inschatten en kan zijn eigen gedrag voldoende organiseren. Er komen uit onderzoek onvoldoende aanwijzingen naar voren voor impulsief gedrag. Een pedagogische aanpak is niet noodzakelijk en gezinsgerichte hulpverlening is niet geïndiceerd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het advies van de reclassering, psychiater en psycholoog, volwassenenstrafrecht moet worden toegepast. Zij ziet geen aanleiding van deze adviezen af te wijken.
Welke straf of maatregel is passend?
Naast het advies volwassenstrafrecht toe te passen hebben de deskundigen advies uitgebracht ten aanzien van de strafoplegging.
De psychiater heeft daarbij het volgende overwogen. Verdachte is in een eerder Pro Justitia onderzoek gediagnosticeerd is met een andere gespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis (mentale achterstand), persoonlijke anamnese met verwaarlozing als kind (in het verleden) en ouder-kindrelatieproblemen. Er is sprake van autismespectrumstoornis en parafilie. Zowel de parafilie als het autisme zijn van invloed geweest op zijn gedrag en gedragskeuzes. Derhalve wordt geadviseerd om verdachte de feiten, bij een bewezenverklaring, in verminderde mate toe te rekenen. Bij verdachte is sprake van ernstige, hardnekkige en complexe problematiek en de ten laste gelegde feiten hebben een recidiverend karakter. Dit alles maakt dat een langdurige klinische behandeling met duidelijke kaders, structuur, controle en begrenzing noodzakelijk is. Uit de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten blijkt dat verdachte zelfs tijdens een lopende klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel herhaaldelijk gerecidiveerd is in oud delictgedrag. De hem aangeboden intensieve begeleiding en behandeling is ontoereikend gebleken en verdachte heeft laten zien dat hij zich niet aan de voorwaarden kan en/of wil houden. Er rest naar het oordeel van de psychiater geen andere mogelijkheid om de kans op herhaling te beperken en daarmee de maatschappij te beschermen tegen het gedrag van verdachte, dan middels een maatregel terbeschikkingstelling met verpleging.
De psycholoog onderschrijft de door de psychiater gestelde diagnoses. Een persoonlijkheidsstoornis, meer in het bijzonder een antisociale persoonlijkheidsstoornis, kan niet worden vastgesteld, maar evenmin geheel worden uitgesloten. Bij verdachte kan immers wel gesproken worden van antisociale gedragingen, waarvoor hij eerder is veroordeeld. Verdachte was vanwege de combinatie van autisme en parafilie onvoldoende in staat om zijn gedrag op een meer gezonde wijze bij te sturen en andere gedragskeuzes te maken. Om deze redenen wordt geadviseerd om verdachte vanuit gedragskundig oogpunt de hem ten laste gelegde feiten, in verminderde mate toe te rekenen.
Het feit dat verdachte ondanks de langdurige en intensieve behandeling en begeleiding het kader van de PIJ-maatregel, met alle toezicht en controle, is gerecidiveerd in vergelijkbaar delictgedrag, wijst erop dat de problematiek van verdachte hardnekkig is en zich zeer lastig laat veranderen. Het recidiverisico wordt als zeer hoog ingeschat zonder een langdurige klinische behandeling in een forensische setting binnen een strikt juridisch kader. Het risico op schijnaanpassing is eveneens verhoogd aanwezig. Een behandeltraject in een voorwaardelijk kader, wordt om deze redenen niet opportuun geacht. Een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is aangewezen om het zeer hoge recidiverisico te verminderen.
De reclassering heeft op 16 mei 2023 een rapportage opgemaakt en adviseert eveneens een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Zij geven aan dat de gestelde diagnoses van een autismespectrumstoornis en hardnekkige seksuele problematiek en de
recidive in zedendelicten ten tijde van een klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, maken dat de reclassering de kans op herhaling van delinquent gedrag als hoog inschat. De reeds geboden klinische behandeling in het jeugdstrafrecht is ontoereikend gebleken waarbij verdachte niet kon of wilde meewerken aan de voorwaarden, hetgeen heeft geleid tot de huidige tenlastelegging. Er is sprake van een zeer beperkt probleembesef, verdachte lijkt de ernst van de situatie niet te overzien en er lijkt weinig sprake van berouw. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de deskundigen. Het huidige beeld, de psychische problematiek en het gebrek aan beschermende factoren vragen om een langdurig en intensief klinisch traject waarop geen tijdsdruk ligt. Binnen een TBS met voorwaarden kan de complexe problematiek onvoldoende behandeld worden waardoor de kans op nieuwe strafbare feiten waarschijnlijk onveranderd hoog zal blijven.
Ter zitting zijn de deskundigen, [klinisch-psycholoog] bij de [zorginstelling 1] , de instelling die verdachte behandelde in de periode waarin de tenlastegelegde feiten plaatsvonden, en drs. [psychiater] van het NIFP, uitgebreid gehoord.
Deskundige [klinisch-psycholoog] heeft aangegeven dat verdachte in het kader van de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel in december 2020 bij de [zorginstelling 1] is gekomen. Vertrekpunt van de behandeling was de diagnose neurobiologische ontwikkelingsstoornis. Verdachte heeft meerdere behandelingen en therapieën gevolgd waarbij een positieve ontwikkeling te zien was waardoor hij steeds meer vrijheden verwierf. Er is gewerkt aan het omgaan met algemene situaties en dit is steeds meer toegespitst op zijn persoonlijke situatie. Parafilie was op dat moment nog niet gediagnosticeerd, maar zijn seksualiteit en geaardheid zijn wel in de behandeling aan bod gekomen. Tijdens de evaluatie in januari 2022 werd gezien dat verdachte minder gespannen en veerkrachtiger was. Hij leek opener en had het gevoel dat er een toekomst voor hem lag. Hij wilde zo graag voorkomen dat hij in een situatie terecht kwam die niet geoorloofd was, dat hij situaties met meisjes vermeed. Dit maakt echter ook dat hij niet kon oefenen wanneer deze situatie zich wel voor zou doen. Om dit wel mogelijk te maken is hij maart/april 2022 overgeplaatst naar [zorginstelling 2] . Hij verbleef daar in een gemengde groep. De [zorginstelling 1] bleef wel verantwoordelijk voor zijn behandeling. Gedurende deze periode is meerdere malen een risico-analyse uitgevoerd waarbij het recidiverisico werd gesteld op laag tot matig. In de behandeling is niet meegenomen dat er wellicht ook sprake is van een soort berekendheid; bijvoorbeeld het meewerken aan de therapieën om deze als het ware af te kunnen vinken en geen openheid van zaken geven. De deskundige heeft om deze reden ter zitting geadviseerd om ook de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte nader te onderzoeken met het oog op de aanwezigheid van een psychopathie. Indien daarvan sprake is verhoogt dit het recidiverisico aanzienlijk. Dit zou binnen een TBS-maatregel kunnen worden onderzocht. Er kan niet worden gesteld dat de behandeling tot nu toe geen effect heeft gehad, maar de ontwikkelingsstappen die verdachte moet maken hebben meer tijd nodig. Een setting waarin de stappen langzamer worden opgebouwd dan tot nu toe is gedaan, heeft de voorkeur.
Deskundige drs. [psychiater] heeft daaraan toegevoegd dat autisme en parafilie, de door haar gediagnosticeerde stoornissen, hardnekkige stoornissen zijn. Behandeling hiervan zal moeten bestaan uit psychotherapie en gebruik van middelen om de seksuele drift te verlagen. Verdachte zal klinisch langdurig moeten worden behandeld. Er zal een delictanalyse moeten worden afgenomen en verdachte zal meer openheid moeten geven ten aanzien van zijn seksbeleving. Daarbij zal zijn persoonlijkheid goed in kaart moeten worden gebracht middels uitgebreid klinisch onderzoek binnen een TBS-setting. Verdachte is behoorlijk beperkt door zijn stoornissen en dat rechtvaardigt een TBS-maatregel. Daarbij zijn er anti-sociale trekken aanwezig. Op dit moment kan er echter nog niet gesproken worden van een persoonlijkheidsstoornis. Ondanks de behandelingen die verdachte al heeft gekregen, is hij meerdere keren gerecidiveerd. Het advies een TBS-maatregel met dwangverpleging aan verdachte op te leggen is, met name gelet op zijn jeugdige leeftijd, een moeilijke beslissing, maar de deskundige ziet geen andere mogelijkheden om hemde behandeling te geven die hij nodig heeft om het recidiverisico te beperken.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is. Ondanks intensieve behandeling, die weliswaar is ingezet vanuit de diagnose neurobiologische ontwikkelingsstoornis, maar waarbij ook aandacht is geweest voor de seksualiteit van verdachte, is verdachte gerecidiveerd. Inmiddels is de diagnose parafile stoornis gesteld, een hardnekkige stoornis op seksueel gebied. Er lijkt bij verdachte sprake te zijn geweest van schijnaanpassing. Ter bescherming van de maatschappij, om te voorkomen dat er wederom jonge meisjes slachtoffer worden van een seksueel delict, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan opleggen van een TBS-maatregel met dwangverpleging. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat behandeling binnen de TBS-setting ook als passend kan worden beschouwd. [deskundige] van de reclassering heeft ter zitting aangegeven dat de groepsdynamiek binnen de jeugdinrichting verdachte een onveilig gevoel gaf. Behandeling binnen een TBS-setting kan verdachte de bescherming bieden die hij nodig heeft en de hoop is dat hij daardoor ook meer kan profiteren van de behandeling die hem daar geboden wordt.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank ziet geen aanleiding om advies op te nemen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met de verpleging van overheidswege dient aan te vangen.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 223 dagen met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend enerzijds en de impact die het feit op de slachtoffers heeft gehad anderzijds. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 6250,- voor feit en 1 en 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 3250.-, waarvan € 250,- materiële schade en € 3000,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegekend en acht dit bedrag billijk.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van het overige gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan voor dat deel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging om de ssd-kaarten van de inbeslaggenomen computer onder deskundig toezicht te laten verwijderen en de computer vervolgens aan verdachte terug te geven, af.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 2 maart 2021, af wordt gewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht dit echter niet opportuun nu bij dit vonnis een TBS-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 57, 63, 240b, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 3:Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
feit 4:Een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken verwerven/in bezit hebben, meermalen gepleegd
;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 223 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ- maatregel af;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een telefoon (Samsung Sm-A528b/DS) en computer (Acer N16cl);
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 3250,-, waarvan € 250,- aan materiële schade en € 3000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 13 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 1), € 3250,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
13 augustus 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 42 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. M. van de Wetering en
mr. A.R. van Triest , rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 juli 2023.
Mr. A.R. van Triest en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.