4.1Adoptie
4.1.1Ingevolge artikel 1:227, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan een dergelijk verzoek door twee personen tezamen worden gedaan indien zij tenminste zij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd. Het verzoek tot adoptie kan ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW vervolgens slechts alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
4.1.2Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
4.1.3Aan de in artikel 1:228 BW onder b tot en met g genoemde voorwaarden is voldaan. De rechtbank stelt vast dat niet is voldaan aan de voorwaarde als genoemd onder a . Vaststaat dat [belanghebbende] ten tijde van de indiening van het verzoekschrift 23 jaar oud (en dus meerderjarig) was. De bepaling onder artikel 1:228 lid 1 onder a BW, het minderjarigheidsvereiste, is van dwingend recht, zodat adoptie in dit geval in beginsel is uitgesloten.
4.1.4De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of ondanks dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat het kind op de dag van het verzoek minderjarig is, de adoptie toch kan worden uitgesproken.
4.1.5Namens verzoekers is gesteld dat het feit dat [belanghebbende] meerderjarig is niet in de weg mag staan aan de door hen gewenste adoptie. Daarvoor beroepen zij zich op een verschoonbare termijnoverschrijding en op het feit dat de weigering deze adoptie toe te staan een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven of privéleven van verzoekers en/of [belanghebbende] , zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), oplevert.
4.1.6Artikel 8 EVRM luidt als volgt:
Lid 1: Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie;
Lid 2: Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.1.7Uit jurisprudentie volgt dat hoewel adoptie door de wetgever primair werd gezien als een maatregel van kinderbescherming, adoptie verder gaat in haar effecten dan voor het doel van kinderbescherming vereist is. Bovendien grijpt adoptie in in het afstammingsrecht, in het bijzonder waar zij familierechtelijke betrekkingen tot stand brengt tussen de adoptiefouders en hun bloed- en aanverwanten enerzijds, en het adoptiefkind en zijn eventuele toekomstige echtgenoot en nakomelingen anderzijds, welke betrekkingen ook na het meerderjarig worden van het kind blijven bestaan en nog kunnen ontstaan. Daarnaast worden door adoptie de familierechtelijke banden met de bestaande familieleden beëindigd. Betrokkenen kunnen bij het ontstaan van de hiervoor bedoelde familierechtelijke betrekkingen ook tijdens de meerderjarigheid nog belang hebben, ook al kan de adoptie wegens de bereikte meerderjarigheid niet meer het karakter van een maatregel van kinderbescherming hebben. De wet voorziet niet in een (andere) manier waarop die familiebanden na de bereikte meerderjarigheid nog zouden kunnen ontstaan.
4.1.8Verder volgt uit jurisprudentie dat aan artikel 8, lid 1, EVRM geen ongeclausuleerd recht op adoptie kan worden ontleend. Dat adoptie slechts mogelijk is indien wordt voldaan aan de door de nationale wet daaraan gestelde eisen, levert dus op zichzelf bezien geen ongeoorloofde inbreuk op een door artikel 8, lid 1, EVRM beschermd recht op. Aan artikel 8 EVRM kan wel het recht op bescherming van het gezinsleven tussen (pleeg)ouders en een door hen in hun gezin opgenomen kind worden ontleend. Dat betekent dat een weigering een adoptie toe te staan onder bijzondere omstandigheden wel een inbreuk kan opleveren op de door artikel 8 EVRM gegarandeerde rechten. In dat geval moet sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van voormelde dwingendrechtelijke (nationale) bepaling (van openbare orde) rechtvaardigen.
4.1.9De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat in de gezinssituatie bij de moeder van [belanghebbende] al vanaf de geboorte van [belanghebbende] sprake was van een onveilige situatie. Op driejarige leeftijd is [belanghebbende] uit huis geplaatst. [belanghebbende] is in eerste instantie in een ander pleeggezin geplaatst. In maart 2004 – zij was toen viereneenhalf jaar oud – is [belanghebbende] bij verzoekers gaan wonen. Sindsdien heeft zij met verzoekers in gezinsverband geleefd. Verzoekers hebben zeer lang voor [belanghebbende] gezorgd. In alle opzichten waren zij een volwaardig gezin. [belanghebbende] heeft veel steun ervaren aan verzoekers toen zij het moeilijk had. De biologische ouders van [belanghebbende] hebben vrijwel geen rol van betekenis gespeeld bij de verzorging en opvoeding van [belanghebbende] . Tussen de moeder en [belanghebbende] hebben enige tijd begeleide contacten plaatsgevonden, maar van een betekenisvolle rol in de verzorging en opvoeding van [belanghebbende] door haar moeder is geen sprake geweest. De moeder van [belanghebbende] is in 2010 overleden. De vader van [belanghebbende] is bij [belanghebbende] bekend, maar nooit in beeld geweest.
4.1.10Tijdens de mondelinge behandeling heeft [belanghebbende] verklaard dat zij het verzoek tot adoptie ondersteunt en dat dit verzoek voortkomt uit haar eigen diepgewortelde wens om te worden geadopteerd door verzoekers. [belanghebbende] wil in familierechtelijke band staan tot verzoekers, zodat zij volledig tot de familie van verzoekers (en hun twee zonen) behoort. [belanghebbende] heeft in feite geen andere familie meer dan verzoekers. Met de familie van haar moeder heeft zij op een gegeven moment nog wel geprobeerd om een betekenisvolle band op te bouwen, maar dit is niet gelukt. Met de familie van haar vader heeft zij geen contact (gehad). Verzoekers stellen in aanvulling daarop dat er sprake is van een hechte, emotionele band en dat het gevoelsmatig heel fijn zou zijn als het gezin compleet is.
4.1.11Verzoekers hebben aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding voor de indiening van het verzoek. Zij geven aan dat, toen zij in 2011 met de voogdij over [belanghebbende] werden belast, de mogelijkheid van adoptie wel even kort ter sprake is gekomen, maar dat adoptie op dat moment nog te vroeg kwam. [belanghebbende] had al het nodige meegemaakt en de inspanningen van verzoekers waren op dat moment vooral gericht op de identiteitsontwikkeling van [belanghebbende] . Zij stimuleerden [belanghebbende] in het contact met haar biologische familie en wilden haar de kans geven een band met hen op te bouwen. Dit contact kwam uiteindelijk pas rond het bereiken van de meerderjarigheid door [belanghebbende] tot stand en was bovendien erg fragiel. Het contact met de familie van moederskant is inmiddels ook weer verbroken. Met de familie vaderszijde was niet of nauwelijks contact. Verzoekers wilden dus de keuze tot adoptie vooral bij [belanghebbende] laten en haar daarin alle ruimte geven. Dat er bij adoptie (in beginsel) sprake is van een leeftijdsgrens, wisten verzoekers op dat moment niet. Daarnaast geven de verzoekers aan dat er in dit kader nog andere aspecten zijn die eraan hebben bijgedragen dat het verzoek pas na het bereiken van de meerderjarigheid door [belanghebbende] is ingediend. Verzoekster heeft in de periode van 2014 tot 2018 ernstige gezondheidsproblemen gehad, waardoor de prioriteit in het gezin niet bij het indienen van het verzoek tot adoptie lag, maar bij de gezondheid en het herstel van verzoekster. Daarnaast lag de focus van [belanghebbende] zelf door persoonlijke omstandigheden ook niet op een juridische procedure. [belanghebbende] heeft een belaste jeugd gehad. De traumatische gebeurtenissen in haar jeugd hebben tot haar 14e levensjaar grote invloed op haar ontwikkeling gehad. [belanghebbende] is door een zelfmoordpoging, de therapie die zij vervolgens heeft gehad en het afronden van haar opleiding pas tegen het bereiken van haar meerderjarigheid gaan nadenken over adoptie. Zij heeft eerst nog een keer geprobeerd om het contact met de familie van haar moeder te herstellen. Toen dit contactherstel opnieuw op een teleurstelling uitliep en zij in februari 2022 vervolgens naar [plaats 2] verhuisde, werd het gemis van een ‘vaste familie’ voor haar pas echt duidelijk en kwam het (emotionele) besef dat zij bij de familie van verzoekers hoort. Feitelijk was zij er dus pas recent emotioneel aan toe om deze procedure te starten. Verzoekers benadrukken dat [belanghebbende] in feite geen andere familie meer heeft dan alleen verzoekers en hun twee kinderen. Haar moeder is overleden, haar biologische vader is niet in beeld en met de families van beide biologische ouders is geen contact (meer). [belanghebbende] heeft, ook vanwege haar belaste jeugd, op alle gebieden zekerheid nodig dat zij nu en in de toekomst altijd op verzoekers kan terugvallen.
4.1.12De rechtbank vindt dat de door verzoekers en [belanghebbende] aangevoerde omstandigheden voldoende grondslag bieden om te oordelen dat zij vanwege begrijpelijke en te respecteren redenen niet eerder tot indiening van het verzoek tot adoptie hebben kunnen overgaan. Ook is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van zeer bijzondere omstandigheden, waardoor het buiten toepassing laten van de in artikel 1:228 lid 1, aanhef en onder a, BW neergelegde voorwaarde van minderjarigheid is gerechtvaardigd. Onder de geschetste omstandigheden oordeelt de rechtbank voorts dat een weigering om adoptie van [belanghebbende] door verzoekers toe te staan, een ongeoorloofde inmenging in het recht op familie- en gezinsleven van [belanghebbende] en verzoekers, als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM, zou opleveren. De rechtbank onderschrijft dat [belanghebbende] een zwaarwegend belang heeft bij het vestigen van een familierechtelijke betrekking met verzoekers, alsmede bij de juridische bevestiging van de emotionele band die zij met verzoekers heeft en van het gevoel dat zij, verzoekers en hun twee zonen tot één gezin en familie behoren. Voor de rechtbank staat vast dat verzoekers gedurende bijna het hele leven van [belanghebbende] de rol van ouders voor haar hebben vervuld en nu nog steeds vervullen. Dit betekent dat het verzoek tot adoptie van [belanghebbende] door verzoekers zal worden toegewezen.