ECLI:NL:RBZWB:2023:4546

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4667
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen toekenning van bedrijfskapitaal in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiser had op 20 mei 2020 een bedrijfskapitaal van € 10.157,- toegekend gekregen in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Op 16 augustus 2022 maakte eiser bezwaar tegen de niet-ontvankelijkverklaring van dit bezwaar, dat door het college op 14 september 2022 was afgegeven. De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 behandeld, waarbij eiser en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard omdat het buiten de wettelijke bezwaartermijn is ingediend. De rechtbank legt uit dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. Eiser stelde dat hij het primaire besluit niet had ontvangen, maar de rechtbank concludeert dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt. Desondanks zijn er contra-indicaties die erop wijzen dat eiser eerder op de hoogte had kunnen zijn van het besluit, waardoor het bezwaar te laat is ingediend.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en bevestigt dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug. De uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers op 27 juni 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4667

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
1.1.
Het college heeft bij besluit van 20 mei 2020 aan eiser een bedrijfskapitaal in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) ter hoogte van € 10.157,- toegekend. Eiser heeft hiertegen op 16 augustus 2022 bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 14 september 2022 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en [naam vertegenwoordiger] namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens het overschrijden van de bezwaartermijn. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
Met het bestreden besluit heeft het college ook beslist dat de bezwaren van eiser van 6 juli 2022 en 1 augustus 2022 gericht tegen ontvangen acceptgiro’s van 30 juni 2022 en 28 juli 2022 niet-ontvankelijk zijn. Eiser heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden/gepubliceerd. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
4.1.1.
Het primaire besluit is gedateerd op 20 mei 2020. Het bezwaarschrift is gedateerd op 16 augustus 2022 en is op 18 augustus 2022 bij het college ontvangen. Eiser heeft aangegeven dat hij het primaire besluit niet heeft ontvangen. Aangezien het college het primaire besluit niet per aangetekende post heeft verzonden, ligt het volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep op de weg van het college om de verzending aannemelijk te maken. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. [4] Contra-indicaties kunnen met zich meebrengen dat geoordeeld moet worden dat het besluit wel moet zijn ontvangen, waarmee ook de verzending aannemelijk is.
4.1.2.
Ter zitting heeft het college bevestigd niet over een deugdelijke verzendadministratie te beschikken. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiser het besluit van 20 mei 2020 niet heeft ontvangen. Het besluit is genomen naar aanleiding van de aanvraag van 17 maart 2020, waarna het bedrag van € 10.157,- op de rekening van eiser is overgemaakt.
4.1.3.
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit is geadresseerd aan het adres van eiser. De rechtbank stelt echter ook vast dat het college niet beschikt over een verzendadministratie. Uit het voorgaande volgt dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op 20 mei 2020 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er echter contra-indicaties waarvan geoordeeld moet worden dat eiser eerder dan 5 augustus 2022 bekend had kunnen worden met het besluit van 20 mei 2020, zodat het op 16 augustus 2022 ingediende bezwaar tegen dit besluit buiten de bezwaartermijn is ingediend.
4.1.4.
De rechtbank neemt hierbij in overweging dat eiser naar aanleiding van zijn aanvraag in mei 2020 het bedrag van € 10.157,- op zijn rekening heeft ontvangen. Op 9 maart 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden over de afwijzing van een Bbz-aanvraag. Tijdens deze hoorzitting is ook de toekenning van de Tozo aan de orde geweest. Vervolgens heeft eiser op 10 juni 2021 en 12 januari 2022 correspondentie ontvangen over het verleende uitstel voor het terugbetalen van de lening. In beroep heeft eiser de ontvangst van deze brieven bevestigd en aangegeven dat de brieven voor hem niet duidelijk waren. De rechtbank stelt vast dat eiser naar aanleiding van deze momenten niets heeft ondernomen om de beschikking over het primaire besluit te krijgen. Ook de hoorzitting van 9 maart 2021 was voor eiser geen aanleiding om expliciet te vermelden dat hij het primaire besluit niet had ontvangen. Er is daarom sprake van een niet verschoonbare termijnoverschrijding.
4.1.5.
Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat hij van mening was dat zijn aanvraag was afgewezen, merkt de rechtbank op dat de afwijzing zag op zijn aanvraag voor een Bbz-uitkering. Daarnaast zou bij een afwijzing van zijn aanvraag niet een bedrag van € 10.157,- op zijn rekening zijn gestort.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 20 mei 2020 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 27 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juni 2011, gepubliceerd op www rechtspraak.nl onder ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423.