Uitspraak
2.
[gedaagde in conventie02],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een zaak tussen een besloten vennootschap, hierna te noemen [eiser in conventie01], en een commanditaire vennootschap in liquidatie, hierna te noemen [gedaagde in conventie01], en een andere gedaagde, hierna te noemen [gedaagde in conventie02]. De zaak betreft de vernietiging van een serviceovereenkomst die op 24 juni 2019 was gesloten voor een periode van 84 maanden zonder tussentijdse opzegmogelijkheid. [Eiser in conventie01] vorderde betaling van openstaande facturen, terwijl [gedaagden in conventie01] aanvoerden dat de overeenkomst buitengerechtelijk was vernietigd op grond van dwaling.
De rechtbank oordeelde dat [gedaagde in conventie01] niet op de hoogte was van de lange looptijd van de overeenkomst en dat deze niet zou zijn gesloten als zij goed geïnformeerd was geweest. De bepalingen over de looptijd waren niet duidelijk gepresenteerd in de overeenkomst, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van dwaling. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser in conventie01] afgewezen en de vernietiging van de overeenkomst door [gedaagde in conventie01] toegewezen, met terugwerkende kracht. Dit betekent dat [eiser in conventie01] geen aanspraak meer kan maken op nakoming van de overeenkomst en dat de proceskosten voor [eiser in conventie01] komen te vervallen.
De uitspraak benadrukt de mededelingsplicht van de partij die een overeenkomst aangaat en de noodzaak om duidelijk te zijn over belangrijke voorwaarden, zoals de looptijd en opzegmogelijkheden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de proceskosten in conventie voor rekening van [eiser in conventie01] komen, terwijl de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd.