ECLI:NL:RBZWB:2023:454

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
10058050 / CV EXPL 22-2476
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ontbinding en ontruiming van een horecagelegenheid met schadevergoeding en huurkorting wegens COVID-19

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis. De eiseres, een horecaondernemer, heeft verzet aangetekend tegen de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde pand, dat eigendom is van de Gemeente Bergen op Zoom. De eiseres voert aan dat zij schade heeft geleden door toedoen van de Gemeente en dat zij recht heeft op een huurkorting van 50% vanwege de coronamaatregelen die van toepassing waren op de horeca. De Gemeente heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming gevorderd, omdat de eiseres een aanzienlijke huurachterstand had opgebouwd.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de eiseres niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar vorderingen in reconventie, waaronder de schadevergoeding en de huurkorting. De rechtbank oordeelt dat de Gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de eiseres niet heeft aangetoond dat de gevorderde huurachterstand onjuist is. De rechtbank bekrachtigt het eerdere verstekvonnis en wijst de vorderingen van de eiseres af. De eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van zowel de verzetprocedure als de reconventie.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing van vorderingen in civiele procedures, vooral in het licht van de coronamaatregelen en de gevolgen daarvan voor huurders in de horeca.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 10058050 / CV EXPL 22-2476
vonnis d.d. 25 januari 2023
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in verzet,
eiseres in reconventie,
verder te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. H.E.Chr.M. Nieland,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BERGEN OP ZOOM,
zetelende te Bergen op Zoom,
gedaagde in verzet,
verweerster in reconventie,
verder te noemen: de Gemeente,
gemachtigde: AGIN Timmermans.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Voor het verloop van het geding verwijst de kantonrechter naar het tussenvonnis van
7 september 2022. Ten behoeve van de mondelinge behandeling is ingediend door de Gemeente op 10 oktober 2022 de conclusie van antwoord in reconventie en door [eiseres] op 7 november 2022 een akte aanvulling van eis en op 14 november 2022 nadere stukken.
1.2.
Op 25 november 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Mr. Nieland heeft daarbij pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Van hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Na het sluiten van de mondelinge behandeling is de procedure verwezen naar de rol voor het wijzen van vonnis.

2.De feiten

2.1.
Op 3 mei 2012 is tussen de Gemeente en [naam 1] een huurovereenkomst gesloten voor de bedrijfsruimte ( [naam bedrijfsruimte] ) gevestigd aan de [adres] te Bergen op Zoom. Op 13 september 2013 is tussen de Gemeente, [naam 1] en [eiseres] een indeplaatsstellingsovereenkomst gesloten waarbij [eiseres] de huurovereenkomst van [naam 1] per 1 oktober 2013 heeft overgenomen.
2.2.
[eiseres] is in de zaak met zaaknummer 9990434 / CV EXPL 22-2107 bij vonnis van 13 juli 2022 bij verstek veroordeeld.

3.Het geschil en de beoordeling

in de verzetprocedure
3.1.
De Gemeente heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding van 27 juni 2022– samengevat – gevorderd:
de huurovereenkomst te ontbinden en [eiseres] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde;
[eiseres] te veroordelen tot betaling van € 42.803,34 aan hoofdsom en te vermeerderen met handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en handelsrente berekend tot 23 mei 2022;
[eiseres] te veroordelen tot betaling van € 1.792,43, te rekenen vanaf 31 mei 2022, voor iedere maand dat [eiseres] in gebreke blijft met ontruiming van het gehuurde;
[eiseres] te veroordelen in de proceskosten;
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Deze vorderingen zijn bij vonnis van 13 juli 2022 toegewezen, met veroordeling van [eiseres] in de op € 2.237,31 begrote proceskosten.
3.2.
Aan voormelde vorderingen heeft de Gemeente – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. [eiseres] heeft een huurachterstand laten ontstaan, welke berekend tot en met mei 2022 een bedrag van € 39.039,08 beliep. De hoogte van die huurachterstand (op het moment van dagvaarden 22 maanden) rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
3.3.
[eiseres] is het niet eens met de in de oorspronkelijke dagvaarding genoemde vorderingen. Zij kan zich dan ook niet vinden in het verstekvonnis. Samengevat en voor zover van belang, voert [eiseres] daartoe het volgende aan. De hoogte van de gevorderde huurachterstand is onjuist. De Gemeente heeft namelijk geen huurkorting toegepast in de periode dat er COVID-19 maatregelen van toepassing waren op de horeca. [eiseres] is voorts geruime tijd met de Gemeente in gesprek geweest over een indeplaatsstelling, omdat zij psychisch niet langer in staat was de onderneming uit te baten. De Gemeente heeft [eiseres] onnodig lang aan haar huurcontract gehouden door de indeplaatsstelling uiteindelijk niet te honoreren. Voorts heeft [eiseres] door toedoen van de Gemeente omzetschade geleden. Zij mocht geen parasols op het terras plaatsen en voorts heeft de Gemeente in eerste instantie ten onrechte een barvergunning geweigerd voor haar terras tijdens de Vastenavond in 2022. Ook daardoor heeft zij omzet gederfd, aldus [eiseres] . Tot slot heeft de Gemeente geweigerd zorg te dragen voor een deugdelijke mogelijkheid voor het afvoeren van afval. [eiseres] is van mening dat de Gemeente over de betreffende perioden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen huur in rekening kan brengen. De door haar geleden schade, waarvoor [eiseres] de Gemeente aansprakelijk houdt, gaat het bedrag van de reële huurachterstand te boven. [eiseres] meent daarom dat de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is.
in reconventie
3.4.
[eiseres] vordert bij vonnis, na aanvulling van eis, uitvoerbaar bij voorraad:
de Gemeente te veroordelen de door haar geleden schade te vergoeden, welke schade opgemaakt dient te worden bij staat;
de Gemeente te veroordelen tot het verlenen van een huurkorting van 50% voor de periode dat het gehuurde vanwege coronamaatregelen niet geopend kon zijn;
voor recht te verklaren dat de Gemeente over de periode dat [eiseres] getalmd heeft om “klare wijn” te schenken en de gesprekken met de Gemeente over een indeplaatsstelling hebben geduurd geen huur in rekening mag brengen;
te verklaren voor recht dat de Gemeente ten onrechte geen medewerking heeft verleend aan een indeplaatsstelling met een derde c.q. met de heer [naam 2] waardoor ten onrechte bij [eiseres] een huurachterstand is ontstaan en haar de mogelijkheid is ontnomen het bedrijf over te dragen aan een derde en met de opbrengst de huurachterstand te betalen,
een en ander met veroordeling van de Gemeente in de proces- en nakosten.
3.5.
[eiseres] legt, naar de kantonrechter begrijpt,– samengevat – aan haar vorderingen ten grondslag dat de Gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat zij daardoor omzetschade heeft geleden waarvoor de Gemeente aansprakelijk is. Verder meent [eiseres] dat haar een huurkorting van 50% toekomt vanwege de door de overheid opgelegde coronamaatregelen, die tot omzetschade hebben geleid. [eiseres] stelt tot slot dat de Gemeente ten onrechte niet heeft meegewerkt aan een indeplaatsstelling van de huurovereenkomst.
3.6.
De Gemeente heeft verweer gevoerd dat, voor zover van belang, hierna aan de orde komt.
3.7.
De kantonrechter zal, vanwege de samenhang tussen de vorderingen in de verzetprocedure en in reconventie, de vorderingen hierna gezamenlijk bespreken. Vanwege het door [eiseres] gevoerde verweer dat de door haar geleden schade, waarvoor zij meent dat de Gemeente aansprakelijk is, hoger is dan het bedrag aan achterstallige huur, zal de kantonrechter eerst de vorderingen in reconventie beoordelen.
in reconventie
vordering f. (schade)
3.8.
[eiseres] voert aan dat zij schade heeft geleden omdat zij door toedoen van de Gemeente pas laat in het seizoen parasols op haar terras kon plaatsen en dat zij pas laat een barvergunning verkreeg voor Vastenavond in 2022. Van een partij die een bepaald rechtsgevolg inroept mag worden verwacht dat deze zoveel feiten stelt als nodig zijn om het ingeroepen rechtsgevolg eruit te kunnen afleiden. [eiseres] voldoet niet aan die verplichting. Zo stelt zij niet over welke periode zij meent schade te hebben geleden. Voorts geldt dat de Gemeente het betoog van [eiseres] dat zij door talmen van de Gemeente schade heeft geleden gemotiveerd heeft betwist. In het licht van dat verweer lag het op de weg van [eiseres] om haar stellingen nader te onderbouwen. Die nadere onderbouwing ontbreekt. Ook het betoog van [eiseres] dat zij schade heeft geleden doordat zij het afval uit haar bedrijf niet deugdelijk kon afvoeren, ontbeert een heldere onderbouwing. Uit de stukken begrijpt de kantonrechter dat [eiseres] geen eigen containers had voor restafval, glas en karton en dat zij dat afval daarom op andere wijze moest afvoeren. [eiseres] heeft echter nagelaten te onderbouwen welke schade zij dan precies heeft geleden. Tot slot verdient vermelding dat [eiseres] in haar kritiek op de Gemeente wat betreft het niet (tijdig) verstrekken van vergunningen voorbij gaat aan het feit dat de Gemeente daarbij als publiekrechtelijk orgaan handelt en niet in haar hoedanigheid van verhuurster van het onderhavige horecapand.
De conclusie uit het vorenstaande luidt dat [eiseres] ten aanzien van de vordering onder f. niet voldoet aan haar stelplicht en dat die vordering reeds om die reden niet toewijsbaar is. Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure is dan ook geen plaats.
vordering g. (huurprijsvermindering)
3.9.
[eiseres] stelt dat zij recht heeft op 50% huurprijskorting gedurende de perioden dat zij vanwege overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie geen (of minder) omzet heeft kunnen genereren. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 15 maart 2020 een rekenmodel geïntroduceerd dat een handvat biedt voor de berekening van de huurprijsvermindering. Hierin is onder andere opgenomen dat de procentuele omzetvermindering wordt vastgesteld door de omzet in de periode waarover de huurprijsvermindering berekend wordt te vergelijken met de omzet in een vergelijkbaar tijdvak voorafgaand aan de coronapandemie. De Gemeente heeft [eiseres] verzocht om haar omzetgegevens te verstrekken opdat zij zou kunnen berekenen op welke huurprijs-korting zij aanspraak zou kunnen maken. [eiseres] heeft die gevraagde gegevens niet verstrekt. Desondanks heeft de Gemeente uit coulance aan [eiseres] een huurkorting van € 3.524,19 aangeboden, welk aanbod echter door [eiseres] niet is aanvaard. Nu [eiseres] ook in deze procedure verzuimt om relevante omzetgegevens, of zelfs maar een eigen berekening in dat kader, in het geding te brengen, faalt het betoog van [eiseres] dat zij recht heeft op de maximale huurprijskorting van 50%. Ook hier geldt derhalve dat [eiseres] niet aan haar stelplicht voldoet zodat reeds om die reden dit onderdeel van de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen.
vordering h. (verklaring voor recht)
3.10.
Deze vordering is nauwelijks onderbouwd en bovendien niet voldoende concreet. Onduidelijk is ook wat de grondslag is van deze vordering. Die vordering is dan ook niet toewijsbaar.
vordering i. (verklaring voor recht)
3.11.
[eiseres] stelt dat zij in mei 2021 en medio november 2021 de Gemeente heeft verzocht mee te werken aan een indeplaatsstelling. De Gemeente heeft echter in haar visie ten onrechte geen medewerking verleend aan een indeplaatsstelling van de huurovereenkomst met de heer [naam 2] dan wel een derde. De Gemeente heeft deze stelling van [eiseres] gemotiveerd betwist en in dat verband aangevoerd dat de omstandigheid dat de heer [naam 2] het huurcontract niet 1 op 1 over wilde nemen maar juist extra wensen had. Ook wijzigden de plannen voor de indeplaatsstelling regelmatig en werden er steeds weer nieuwe eisen gesteld of andere kandidaten voorgesteld. Partijen zijn daardoor lange tijd met elkaar in onderhandeling geweest maar zij hebben uiteindelijk geen overeenstemming bereikt, aldus de Gemeente.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van [eiseres] gelegen haar stellingen nader te onderbouwen. Met name had van haar mogen worden verwacht dat zij feiten en omstandigheden had gesteld waaruit voortvloeit dat de opstelling van de Gemeente jegens haar als een contractuele tekortkoming dan wel als een onrechtmatige daad zou moeten worden aangemerkt. Die nadere onderbouwing (en juridische duiding) ontbreekt echter. Ook deze vordering van [eiseres] is dan ook wegens onvoldoende onderbouwing niet toewijsbaar.
3.12.
De samenvattende conclusie uit het vorenstaande luidt dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
proceskosten
3.13.
[eiseres] dient in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld. De kantonrechter begroot deze kosten aan de zijde van de Gemeente tot vandaag op € 374,00 wegens salaris gemachtigde (1/2 punt à € 748,00).
in de verzetprocedure
3.14.
Met het afwijzen van de vorderingen in reconventie wordt ook het verweer in de verzetprocedure gepasseerd. Immers, nu het betoog van [eiseres] dat de omvang van de huurachterstand om verscheidene redenen onjuist en dat zij (zoals zij impliciet stelt) de door haar beweerdelijk geleden schade met de huurachterstand kan verrekenen wordt verworpen, luidt de conclusie dat de Gemeente in de (oorspronkelijke) dagvaarding gestelde en in het verstekvonnis toegewezen vordering wegens huurachterstand correct is en dat die huurachterstand van een zodanige ernst is dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Het gevolg daarvan is dat het verstekvonnis van 13 juli 2022 zal worden bekrachtigd.
3.15.
[eiseres] dient als de in het ongelijk gestelde partij ook in de verzetprocedure de proceskosten te dragen. De kantonrechter begroot deze kosten aan de zijde van de Gemeente tot vandaag op € 748,00 wegens salaris gemachtigde (1 punt à € 748,00).

4.De beslissing

De kantonrechter:
in de verzetprocedure
bekrachtigt het op 13 juli 2022 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 9990434 / CV EXPL 22-2107;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van de Gemeente tot vandaag begroot op € 748,00;
verklaart de hiervoor uitgesproken proceskostenveroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, aan de zijde van de Gemeente tot vandaag begroot op € 374,00;
verklaart de hiervoor uitgesproken proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom en uitgesproken op 25 januari 2023.