ECLI:NL:RBZWB:2023:4538

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5844
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren inzake verkeersveiligheid in Breda

Op 29 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser, woonachtig aan de [adres] te [plaatsnaam], had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van 3 november 2022, waarin hij niet-ontvankelijk was verklaard in zijn bezwaren tegen de weigering om de verkeersveiligheid in zijn straat te verbeteren door het plaatsen van verkeersdrempels en bijbehorende verkeersborden. Tijdens de zitting op 1 juni 2023 heeft de eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn verzoek om verkeersdrempels niet correct was beoordeeld door het college.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser in zijn communicatie met het college niet expliciet heeft verzocht om maatregelen die leiden tot een wijziging van het aantal weggebruikers. De rechtbank concludeert dat de oorspronkelijke aanvraag van de eiser niet gericht was op het nemen van een besluit, maar op feitelijke handelingen. De rechtbank verwijst naar relevante wetgeving, waaronder de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, en naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het bezwaar van de eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, in aanwezigheid van griffier mr. P.H.M. Verdonschot, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5844 WET

uitspraak van 29 juni 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 3 november 2022 (bestreden besluit) waarbij hij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaren tegen de weigering om de veiligheid in de [adres] te [plaatsnaam] te verbeteren door het plaatsen van een of meer verkeersdrempels en de bijbehorende verkeersborden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 juni 2023. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.S. van der Velden en [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. Eiser woont in de [adres] te [plaatsnaam] en heeft in een e-mailbericht aan het college verzocht om de veiligheid in de [adres] te [plaatsnaam] te verbeteren door het plaatsen van een of meer verkeersdrempels en de bijbehorende verkeersborden.
Bij e-mailbericht van 11 mei 2022 heeft het college dit verzoek afgewezen.
Daartegen heeft eiser op 13 juni 2022 een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaren niet zijn gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Eiser heeft in beroep betoogd dat hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Hij heeft in algemene zin gevraagd om de verkeersveiligheid in zijn straat te verbeteren en daarbij heeft hij gewezen op de mogelijkheid om een verkeersdrempel aan te leggen. Tijdens de zitting heeft eiser aangevuld dat matiging van de snelheid ook bereikt kan worden met een wegversmalling. Daar komt bij dat hij in bezwaar expliciet heeft gevraagd om een verkeersbesluit te nemen en heeft daarbij drie specifieke verkeersborden genoemd, aldus eiser. Dit maakt volgens hem dat sprake is van de weigering een verkeersbesluit te nemen.
3. Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken. Ingevolge artikel 19 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw) hoeft geen verkeersbesluit te worden genomen als de betrokken maatregel strekt tot ondersteuning van een verkeersregel of een aldaar geplaatst verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt.
Gelet op deze bepalingen in samenhang met artikel 12 van het Babw is voor het aanleggen van verkeersdrempels niet vereist dat een verkeersbesluit wordt genomen. De geldende maximum snelheid van 30 km per uur wijzigt door het aanleggen van verkeersdrempels ook niet. De rechtbank verwijst in dit geval naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 17 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:415, r.o. 3.4. Dit betekent dat de beslissing van het college over het niet aanleggen van een of meer verkeersdrempels in de [adres] niet is gericht op rechtsgevolg maar op (niet) feitelijk handelen.
4. De rechtbank ziet in de e-mailberichten van eiser aan het college niet dat hij verzocht heeft om maatregelen die leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken. In plaats daarvan maakt eiser, ook in zijn bezwaarschrift en beroepschrift, steeds slechts melding van de wens tot het aanleggen van verkeersdrempels en het plaatsen van daarbij horende borden. In zijn bezwaarschrift vermeldt eiser ook expliciet dat alternatieve maatregelen niet mogelijk zijn. Het college heeft zijn aanvraag, anders dan eiser tijdens de zitting heeft aangevoerd, niet te beperkt opgevat. Pas tijdens de zitting in beroep heeft eiser aangevoerd dat ook een wegversmalling mogelijk is. Nog daargelaten dat ook een wegversmalling niet per definitie verkeersbesluitplichtig is, is de oorspronkelijke aanvraag die eiser heeft gedaan bepalend voor de vraag of een besluit in de zin van de Awb aan de orde kan komen. In dat verband heeft de bezwaarschriftencommissie gewezen op de uitspraak van de AbRS van 17 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1871. Daarin is overwogen dat de weigering van het college om een snelheidsbeperkende voorziening te treffen - zoals een verkeersdrempel of wegversmalling - ter ondersteuning van de ter plaatse geldende maximumsnelheid, moet worden opgevat als een weigering om een feitelijke handeling te verrichten. In het verlengde hiervan is het niet plaatsen van een waarschuwingsbord voor een verkeersdrempel evenmin op publiekrechtelijk rechtsgevolg gericht.
5. De stelling van eiser dat de weigering van het college op grond van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb moet worden aangemerkt als de afwijzing van een aanvraag om een besluit te nemen en op grond van artikel 6.2, onder a, van de Awb moet worden gelijkgesteld met de schriftelijke weigering een besluit te nemen, snijdt geen hout. Zijn aanvraag was nu juist niet gericht op het nemen van een besluit en dus kan de afwijzing van zijn aanvraag ook niet met een besluit worden gelijkgesteld.
6. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 29 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier S. Hindriks, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.