ECLI:NL:RBZWB:2023:4520

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
02-137298-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW en veroordeling voor artikel 5 WVW na verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 30 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 januari 2022 betrokken was bij een verkeersongeval in Middelburg. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval, waarbij een motorrijder, [slachtoffer01], zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie stelde dat de verdachte door rood licht had gereden en geen voorrang had verleend aan het slachtoffer, wat leidde tot de aanrijding. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen objectief bewijs was dat de verdachte door rood licht was gereden, en dat de getuigenverklaringen niet voldoende waren om schuld vast te stellen.

De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld en vastgesteld dat de verdachte inderdaad door rood licht was gereden, maar oordeelde dat er geen sprake was van meer dan een moment van onoplettendheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, omdat niet was gebleken van aanmerkelijke schuld. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel gevaar op de weg had veroorzaakt, en verklaarde de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde een geldboete op van 500 euro, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij geen eerdere verkeersfouten had begaan. De uitspraak benadrukt het belang van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders in het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-137298-22
vonnis van de meervoudige kamer van 30 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]geboren op [geboortedatum01] 2002 te [geboorteplaats01]
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01]
raadsman mr. drs, L. Verheuvel, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 16 januari 2022 te Middelburg een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat het primair tenlastegelegde kan worden bewezen. Hij baseert zich daarbij op de verklaring van [slachtoffer01] en de verschillende getuigenverklaringen. Door het negeren van een rood stoplicht en het niet verlenen van voorrang aan de van rechts komende motorrijder op een lichte dag, zonder bijzondere weersomstandigheden en in een (drukke maar) overzichtelijke verkeerssituatie, heeft verdachte zich als bestuurder van zijn personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen, waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden en het slachtoffer zodanig letsel werd toegebracht, dat in ieder geval sprake was van tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden van het slachtoffer, nu hij zes weken niet kon werken en drie weken amper heeft geslapen van de pijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat op basis van het dossier niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte door rood licht is gereden. Er zijn namelijk alleen getuigenverklaringen en geen objectief bewijs. Er zijn geen camerabeelden en de verkeersinstallatieregistratie stond zo ingesteld dat er geen loggegevens werden opgeslagen. Verdachte verkeert bovendien in de veronderstelling zelf niet door rood te hebben gereden, omdat hij dat nooit doet. Er is dus weliswaar voldoende wettig bewijs, maar de overtuiging ontbreekt.
De verdediging stelt subsidiair dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), omdat van schuld in de zin van dat artikel niet gebleken is. Als de rechtbank wel meent te kunnen vaststellen dat verdachte een rood verkeerslicht heeft genegeerd, dan is dit onbewust gebeurd en is het bij die enkele overtreding gebleven. Dat hij vervolgens geen voorrang zou hebben verleend aan de motorijder is inherent aan deze verkeersfout en kan niet worden gezien als een tweede overtreding.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het ongeval
De rechtbank stelt vast dat op 16 januari 2022 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de kruising van de Schroebrug, de Blauwedijk en Het Groene Woud in Middelburg.
Verdachte was bestuurder van een personenauto en reed over de Schroebrug komende uit de richting van de Schroeweg en gaande in de richting van Het Groene Woud. Op het kruispunt van de Schroebrug, de Blauwedijk en Het Groene Woud sloeg verdachte linksaf in de richting van Het Groene Woud.
[slachtoffer01] (hierna: het slachtoffer) was bestuurder van een motorfiets en reed op de Blauwedijk, komende uit de richting van Veere en gaande in de richting van de Schroebrug.
Op het kruispunt van de Schroebrug, de Blauwedijk en Het Groene Woud sloeg het slachtoffer linksaf in de richting van de Schroebrug. Op het kruisingsvlak van het kruispunt is het slachtoffer met de linker voorzijde tegen de rechter voorzijde van de personenauto van verdachte gebotst waardoor het slachtoffer met zijn motorfiets ten val kwam. Het slachtoffer heeft daardoor een sleutelbeenfractuur en een gescheurde kuitspier opgelopen, alsook diverse kneuzingen op zijn rug en schouderbladen.
Negeren rood licht
Verdachte heeft bij de politie en op zitting verklaard dat hij denkt niet door rood te hebben gereden omdat hij dat nooit zou doen. Hij gaat ervan uit dat het stoplicht op groen of oranje moet hebben gestaan, maar kan zich dat niet precies herinneren. De verbalisanten die het onderzoek naar de verkeersinstallatie hebben uitgevoerd zagen, ten tijde van het onderzoek, dat alle lampen van de relevante verkeerslantaarns naar behoren werkten en goed zichtbaar waren voor de bij het ongeval betrokken bestuurders. Zij hadden geen reden om aan te nemen dat dit op het moment van het ongeval anders was geweest. Gelet hierop staat voor de rechtbank met voldoende zekerheid vast dat de verkeersinstallatie ten tijde van het ongeluk goed functioneerde. Feiten of omstandigheden die op het tegendeel wijzen, zijn niet gesteld of gebleken. Daarmee gaat de rechtbank ervan uit dat het verkeerslicht dat voor de rijrichting van verdachte was bestemd en het verkeerslicht dat voor de rijrichting van het slachtoffer was bestemd, dusdanig zijn afgesteld dat het niet mogelijk is dat deze tegelijkertijd groen licht uitstralen.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het verdachte was die het naar hem uitstralende rode verkeerslicht heeft genegeerd en baseert zich daarbij op de verschillende getuigenverklaringen. [getuige01] verklaart dat niet alleen het slachtoffer, maar ook de andere voertuigen die in diezelfde rijstrook stonden voorgesorteerd, op een zeker moment optrokken, terwijl van de kant van verdachte alleen verdachte kwam aangereden. Dit wordt bevestigd door [getuige02] , die achter het slachtoffer stond voorgesorteerd. Deze zag, evenals het slachtoffer, dat het voor hen bestemde verkeerslicht groen was. Dit laatste wordt ook bevestigd door [getuige03] , die rechts naast het slachtoffer stond voorgesorteerd om de Schroebrug op te rijden.
Beide getuigen [getuige04 en getuige05] , die achter verdachte reden, verklaren dat het voor hen bestemde verkeerslicht al enige tijd rood licht uitstraalde en dat verdachte zonder vaart te minderen door het rode licht reed.
Daarmee is er niet alleen voldoende wettig bewijs, maar heeft de rechtbank ook de overtuiging dat verdachte niet is gestopt voor een voor hem bedoeld rood licht en hierdoor geen voorrang heeft verleend aan het van rechts komende slachtoffer, naar wie het verkeerslicht groen licht uitstraalde.
Artikel 6 WVW
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de verkeersovertreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarnaast kan uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke verkeersvoorschriften niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van genoemde Wet. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren.
Vast is komen te staan dat verdachte door het rode licht is gereden. Hierdoor heeft hij het slachtoffer geen voorrang verleend, waardoor hij met hem in botsing is gekomen. Hoewel het niet waarnemen van de rode verkeerslichten en het vervolgens niet meer (kunnen) verlenen van voorrang weliswaar als een verkeersfout kan worden aangemerkt, waarvan de gevolgen voor het slachtoffer groot zijn, is niet gebleken van meer dan een moment van onoplettendheid van verdachte. Er was geen sprake van gebruik van alcohol of andere verdovende middelen, en niet is gebleken dat verdachte met iets anders bezig was, bijvoorbeeld met zijn telefoon. Verder is niet gebleken van een snelheidsovertreding door verdachte. Ook uit de hiervoor genoemde getuigenverklaringen komt het beeld naar voren dat verdachte onbewust door het rode licht is gereden.
Verdachte heeft dus een verkeersfout gemaakt en heeft daarmee een zekere mate van schuld aan het ontstaan van het ongeval gehad. Deze mate van schuld is echter niet dusdanig dat gesproken kan worden van zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW.
Artikel 5 WVW
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld heeft verdachte wel gevaar op de weg veroorzaakt. Daarmee acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW wettig en overtuigend bewezen..
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
hij op 16 januari 2022 te Middelburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de Schroebrug in de richting van het Groene Woud, zich zodanig heeft gedragen dat door zijn gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt immers heeft hij, verdachte, geen gevolg gegeven aan een verkeersteken dat een verbod inhoudt, immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor hem, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en heeft hij, verdachte, zich daarbij niet, althans niet tijdig en/of onvoldoende, vergewist dat het kruisingsvlak vrij was van enig (kruisend) verkeer en heeft hij, verdachte, daarbij in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van het
RVVeen voor hem van rechts komende bestuurder van een motor, te weten [slachtoffer01] , geen voorrang verleend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uur met aftrek van voorarrest en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Hij heeft daarbij onder meer rekening gehouden met het feit dat verdachte een beginnend bestuurder is, dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, dat hij het afgelopen jaar geen verkeersfouten heeft begaan en dat hij niet eerder in aanraking is geweest met politie of justitie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat verdachte geen strafblad heeft en dat hij zijn rijbewijs niet kan missen vanwege zijn werk. Het ongeval, maar ook de inverzekeringstelling en de ontstane ophef in de Zeeuwse media, waarbij het onterechte beeld werd geschetst dat verdachte onder invloed had gereden, hebben veel impact op verdachte gehad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De op te leggen straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding met flinke gevolgen voor het slachtoffer. Op 16 januari 2022 heeft verdachte, rijdend in een personenauto, door het negeren van een rood verkeerslicht een ongeval veroorzaakt waarbij het slachtoffer, een motorrijder, een gebroken sleutelbeen en gescheurde kuitspier heeft opgelopen. Hierdoor is het slachtoffer in ieder geval zes weken beperkt geweest in zijn bewegingsvrijheid en heeft hij gedurende die periode niet kunnen werken.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte jong is, niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en mediation heeft voorgesteld (daaraan had het slachtoffer geen behoefte). Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte een nacht in detentie heeft moeten verblijven in het kader van zijn voorarrest, en dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een geldboete van 500 euro passend en geboden, met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden opleggen, met een proeftijd van twee jaar, om verdachte te stimuleren in de toekomst beter op te letten in het verkeer.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 500,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
10 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50,= per dag;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 (twee) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. P.W.G de Beer en mr. C. Hofman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 juni 2023.
Mr. Hofman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.