ECLI:NL:RBZWB:2023:4517

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
02-023484-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing met gevangenisstraf en taakstraf

Op 29 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot afpersing. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. L. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, die betrekking had op een incident op 27 januari 2022 te Waalwijk, wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte en een medeverdachte hadden geprobeerd een horloge van het slachtoffer, [slachtoffer01], af te persen door hem te bedreigen met een mes. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn blanco strafblad en de impact van de voorlopige hechtenis op hem.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 127 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. De vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 3.371,80 had gevorderd, werd in zijn geheel toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade, die een rechtstreeks gevolg was van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en toezicht door de reclassering. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die zich niet meer veilig voelde op straat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-023484-22
vonnis van de meervoudige kamer van 29 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 2001 te [geboorteplaats01]
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01]
raadsvrouw mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. L. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer01] af te persen, dan wel heeft geprobeerd door geweld of bedreiging met geweld de horloge van [slachtoffer01] te stelen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier het feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, registratienummer PL2000-2022024132 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met 230.
Gelet op de aangifte van [slachtoffer01] , pagina 34 e.v., en de grotendeels bekennende verklaring van verdachte, pagina 136 e.v., acht de rechtbank het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, in die vorm dat verdachte samen met de medeverdachte alle in de tenlastegelegde genoemde handelingen heeft gepleegd, met uitzondering van het onderuit schoppen/trappen van [slachtoffer01] .
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 27 januari 2022 te Waalwijk op de Albrecht Rodenbachstraat tezamen en in vereniging met een andere ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer01] te dwingen tot de afgifte van een horloge (Empori Armani) dat geheel aan [slachtoffer01] toebehoorde, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- in het donker gekleed en voorzien van capuchons en bivakmuts, in ieder geval gezichtsbedekkende kleding, het portier van dat voertuig, waarin die [slachtoffer01] zich bevond, hebben open getrokken en
- die [slachtoffer01] een mes hebben getoond en met dat mes stekende/zwaaiende bewegingen hebben gemaakt in de richting van die [slachtoffer01] en
- op dreigende wijze die [slachtoffer01] hebben gesommeerd zijn horloge af te staan en
- daarbij dreigend de woorden hebben toegevoegd: "doe je horloge af, of ik steek je kapot" en vervolgens
- die [slachtoffer01] uit zijn voertuig hebben getrokken en aan die [slachtoffer01] hebben getrokken waarbij die [slachtoffer01] ten val is gekomen en een worsteling is ontstaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Zij verzoekt aan het voorwaardelijke deel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te koppelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafbepaling in strafverminderende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is jong, heeft een blanco strafblad en wil graag in september starten met een nieuwe opleiding. Ook heeft hij enorm veel spijt van wat hij heeft gedaan en heeft de voorlopige hechtenis een grote impact op hem gehad. Gelet op het voorgaande wordt verzocht te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest. Daarnaast kan aan verdachte een voorwaardelijke straf worden opgelegd met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 27 januari 2022 samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Verdachte en medeverdachte liepen langs de bus waarin aangever [slachtoffer01] op dat moment zat om een pauze te houden tijdens zijn werk. Zij zagen dat [slachtoffer01] een Armani horloge droeg en besloten samen om dit horloge van hem af te pakken om op deze manier snel geld te verdienen. Op klaarlichte dag hebben zij [slachtoffer01] uit de bus getrokken, hem bedreigd met een mes en dreigende bewoordingen geuit zodat [slachtoffer01] het horloge zou afgeven. Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer01] en hem gevoelens van onveiligheid en angst bezorgd. Dat de gebeurtenis voor [slachtoffer01] enorm angstig is geweest blijkt ook uit de ingediende vordering. [slachtoffer01] voelt zich niet meer veilig op straat en is continu alert. Ook heeft hij te kampen met spannings- en angstklachten en heeft hij slaapproblemen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich totaal niet heeft bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer01] . Hij heeft alleen gedacht aan zijn eigen gewin. Bovendien dragen dit soort feiten ook bij aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 15 april 2022 dat over verdachte is opgemaakt. Hierin komt naar voren dat er bij verdachte op de meeste leefgebieden sprake is van stabiliteit. Verdachte gaat naar school, werkt, is betrokken bij zijn familie en er zijn geen problemen op het gebied van middelengebruik. Er zijn wel problemen op het gebied van financiën, maar dit is niet delict gerelateerd. Risicofactoren worden gezien in de beïnvloedbaarheid van verdachte en zijn impulsiviteit. Ondanks dat het risico op recidive als laag wordt ingeschat, acht de reclassering een gedragsinterventie geïndiceerd. Indien verdachte wordt veroordeeld, wordt daarom geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het deelnemen aan een gedragsinterventie. Volgens de reclassering is verdachte meer gebaat bij het deelnemen aan een gedragsinterventie dan het opleggen van een werk- of gevangenisstraf. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Gelet op de aard en ernst van het feit, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie geëist in beginsel passend, zij het dat het hier om een poging gaat, en niet om een voltooide afpersing. De rechtbank zal de eis om – per saldo – verdachte weer terug te sturen naar de gevangenis echter niet volgen, gelet op de jeugdige leeftijd en persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is als jong volwassene nog duidelijk in ontwikkeling. Hij laat zich makkelijk beïnvloeden en hij heeft moeite met het inschatten van de risico’s van zijn handelen. Daar komt bij dat bij verdachte geen patroon van criminaliteit zichtbaar is: hij is niet eerder veroordeeld en is na dit feit ook niet met politie en justitie in aanraking gekomen. Voorts heeft verdachte op dit moment stabiliteit in zijn leven. Verdachte terugsturen naar de gevangenis bedreigt die stabiliteit en zijn ontwikkeling, mede gelet op zijn beïnvloedbaarheid. De rechtbank zal de ernst van het feit daarom op een andere wijze tot uitdrukking brengen dan door het – per saldo – terugsturen van verdachte naar de gevangenis.
De rechtbank zal aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opleggen. Zij acht een taakstraf voor de maximale duur van 240 uur op zijn plaats. Met deze maximaal mogelijke taakstraf wordt het doel vergelding gediend en wordt de ernst van het feit voldoende benadrukt. Om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, legt de rechtbank ook een gevangenisstraf op van 127 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daaraan zal zij de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] heeft een schadevergoeding van € 5.026,24 gevorderd. Ter zitting heeft de gemachtigde de vordering aangepast en een schadevergoeding gevorderd van € 3.371,80, te weten € 371,80 ter zake van materiële schade en € 3.000,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 3.371,80 is door de verdediging niet betwist. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de gevorderde schadevergoeding dan ook volledig toewijsbaar.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen schade (in totaal € 3.371,80) de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 27 januari 2022.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van poging tot afpersing
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 127 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering
Nederland, via het telefoonnummer: 088 8041505. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie(s) zoals de Solo of een B.I. (Betekenisvolle Interventie) nader te bepalen door de reclassering. Het betreft een individuele gedragsinterventie die is ontwikkeld voor mensen die moeite hebben het nemen van de juiste beslissingen. Hierdoor kunnen er problemen ontstaan, bijvoorbeeld met justitie. De G.I. geeft inzicht in de manier waarop een persoon denkt en wat de invloed daarvan kan zijn op het (delict)gedrag. Men leert hoe anders om te gaan met probleemsituaties;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
- geeft opdracht de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 3.371,80, waarvan € 3.000,00 aan materiële schade en € 371,80 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01] , € 3.371,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 27 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 43 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 juni 2023.