ECLI:NL:RBZWB:2023:4516

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
02-007711-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vervoer en uitvoer van cocaïne en witwassen van € 40.000,-

Op 29 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren en de uitvoer van ruim 2 kilo cocaïne, alsook aan het witwassen van € 40.000,-. De verdachte, geboren in 1989 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 7 januari 2023 aangehouden op de A16 te Tilburg. In zijn auto werd een verborgen ruimte aangetroffen met 2011,43 gram cocaïne en het geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij verdovende middelen vervoerde, ondanks zijn verklaring dat hij niet wist dat het om cocaïne ging. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk 27 maanden gevangenisstraf op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder in aanraking was gekomen met politie en justitie. De rechtbank verklaarde het geldbedrag van € 40.000,- verbeurd, aangezien het vermoedelijk afkomstig was uit misdrijf. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van de handel in verdovende middelen op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-007711-23
vonnis van de meervoudige kamer van 29 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1989 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] )
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel
raadsman mr. H.J. Andel, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 juni 2023 waarbij de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan handel en uitvoer van cocaïne en het witwassen van € 40.000,-.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle drie de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 1 heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij pakketjes met verdovende middelen vervoerde. Dit blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij wist dat hij iets deed wat niet goed was. Ook had hij de beschikkingsmacht over de aangetroffen verdovende middelen aangezien het zijn auto betrof waarin de verdovende middelen lagen. Voor feit 2 is er volgens de officier van justitie gelet op alle omstandigheden van het geval geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Tot slot blijkt voor feit 3 uit het navigatiesysteem van de bijrijder van verdachte dat zij op weg waren naar België.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van alle drie de tenlastegelegde feiten. Daartoe wordt aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat verdachte wist of moest weten van de cocaïne en het geldbedrag in zijn auto. Volgens de politie was er sprake van een professionele verborgen ruimte waarover verdachte heeft verklaard dat hij van het bestaan ervan niet op de hoogte was. Ook heeft iemand anders het pakketje in zijn auto gelegd. Er heeft geen dacty- of DNA onderzoek plaatsgevonden. Evenmin is aannemelijk dat verdachte wist of moest weten dat zijn passagier naar België wilde. Zo blijkt uit de ANPR gegevens dat de auto een onlogische route heeft gevolgd en was het de telefoon van de passagier waarop de navigatie ingesteld stond op Antwerpen. Voor wat betreft het geld staat bovendien niet vast dat dit van misdrijf afkomstig was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en 3
Vaststaande feiten
Vast staat dat verdachte op 7 januari 2023 in zijn personenauto over de snelweg A16 te Tilburg reed samen met [naam01] met in een verborgen ruimte 2011,43 gram cocaïne en een geldbedrag van € 40.000,-.
Beoordeling
Om verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden voor het tenlastegelegde onder 1 en 3, is vereist dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn auto en dat de middelen zich in zijn machtssfeer bevonden.
De rechtbank overweegt hierover dat verdachte over de in zijn auto aangetroffen verdovende middelen heeft verklaard dat hij wist dat er een pakketje in zijn auto lag dat hij moest vervoeren maar dat hij niet wist dat dit verdovende middelen betroffen. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat hij dit wel wist. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de verborgen ruimte van de auto.
Bij gebrek aan wetenschap dat het pakketje cocaïne bevatte kan van ‘vol’ opzet op het vervoer en de uitvoer daarvan geen sprake zijn.
Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Voor voorwaardelijk opzet geldt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat er in het pakketje verdovende middelen zaten. Of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt hierover dat verdachte heeft verklaard dat het pakketje door iemand anders in zijn auto was gelegd. Hij heeft daarmee een fout gemaakt maar hij was genoodzaakt om iets te gaan doen in verband met de kosten van medicijnen voor zijn moeder. Hem was gevraagd om iets te brengen tegen een bepaalde betaling waarvan hij de hoogte niet wist. De afspraak was dat hij het naar beneden zou brengen en weer naast een auto zou achterlaten en iemand anders het pakketje dan weer zou ophalen. Hij wil geen antwoord geven op de vraag door wie dat aan hem is gevraagd omdat hij niet weet hoe het leven dan verder zal gaan en hij vreest voor zichzelf en zijn familie. Door onder genoemde omstandigheden het pakketje te vervoeren zonder hierover nadere vragen te stellen en zich van de inhoud van het pakketje te vergewissen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het pakketje dat hij vervoerde illegale zaken zoals verdovende middelen, in dit geval cocaïne, zou bevatten. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het vervoer van de cocaïne. Nu het de auto van verdachte betrof, bevond de cocaïne zich ook in zijn machtssfeer.
Tot slot moet worden beoordeeld of verdachte de cocaïne ook buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Verdachte heeft hierover bij de politie verklaard dat hij het pakketje “naar beneden” moest brengen. Zowel verdachte als zijn passagier hadden niet de Nederlandse nationaliteit en ook geen woon- of verblijfplaats in Nederland en de auto van verdachte had een Brits kenteken. Verder is uit het dossier gebleken dat de passagier van verdachte de navigatie op zijn telefoon aan had staan met als bestemming Antwerpen.
Op grond van deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte de drugs buiten het grondgebied van Nederland ging brengen en zich dus schuldig heeft gemaakt aan (verlengde) uitvoer in de zin van de Opiumwet. Hiervoor is niet vereist dat de drugs daadwerkelijk Nederland hebben verlaten. Dat het de navigatie van de passagier betrof die aanstond, doet daaraan niet af.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vervoer en de (verlengde) uitvoer van 2011,43 gram cocaïne.
Feit 2
Over het tenlastegelegde onder dit feit overweegt de rechtbank dat het geldbedrag in een schoenendoos naast de handelshoeveelheden cocaïne is aangetroffen. Het betrof een groot geldbedrag dat enkel bestond uit briefjes van € 50,-. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het vorenstaande het vermoeden gerechtvaardigd dat verdachte dit geld voorhanden heeft gehad en dat dit onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf van verdachte, te weten: geld afkomstig uit de handel in verdovende middelen. Verdachte heeft verklaard dat dit geld niet van hem is en verder dat hij lange dagen moet werken voor een salaris van slechts € 700,- tot € 800,- euro per maand. Ook heeft hij schulden tussen de
€ 12.000,- en € 13.000,- in verband met de ziekte van zijn moeder.
Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van dit geld en telkens een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Dit maakt dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat dit geld onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en verdachte, gelet op de bij feit 1 genoemde omstandigheden ook willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er geld dat uit een misdrijf afkomstig was in zijn auto lag verborgen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van € 40.000,-.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 7 januari 2023 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 2011,41 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2
op 7 januari 2023, te Tilburg (van) een geldbedrag (40.000,-),
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats en de verplaatsing heeft verborgen dan wel - heeft verborgen wie de rechthebbende(n) op dat voorwerp was/waren,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
3
op 7 januari 2023 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2011,41 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft hij daar toen die cocaïne, aanwezig gehad (in een motorvoertuig) met bestemming buitenland/België.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest. Zij baseert zich hiervoor op de richtlijnen voor strafvordering van het Openbaar Ministerie waarbij zij voor feit 1 uitgaat van de schaal voor 1500 t/m 2000 gram. Ook houdt zij bij haar eis rekening met de eendaadse samenloop van feit 1 en 3.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de gevoerde bewijsverweren niet worden gevolgd, bepleit de verdediging een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie geëist. Subsidiair bepleit de verdediging minimaal de helft van de geëiste straf voorwaardelijk op te leggen. Dit omdat verdachte geen strafblad heeft en niet de egoïstische op geld beluste man is die zich doorgaans met dergelijke feiten bezig houdt. Ook wordt verwezen naar de overgelegde brieven van de familieleden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en de (verlengde) uitvoer van ruim twee kilo cocaïne en het witwassen van € 40.000,-. Gelet op de grote hoeveelheid cocaïne, kan het niet anders dan dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Verdachte heeft daarmee niet alleen een bijdrage geleverd aan het gebruik van cocaïne waarvan bekend is dat dit sterk verslavend en schadelijk is voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers. De handel in cocaïne is bovendien uiterst lucratief en leidt daardoor zowel direct als indirect tot vele vormen van criminaliteit. Het witwassen van de € 40.000,- is daar een sprekend voorbeeld van. Zulke feiten zorgen voor schade, overlast en ontwrichting van de maatschappij. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en enkel oog gehad voor de eigen voordelen die hij hiermee kon behalen.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
Eendaadse samenloop
De rechtbank houdt verder bij de strafoplegging rekening met het feit dat er voor het bewezenverklaarde onder 1 en 3 sprake is van eendaadse samenloop waardoor de zwaarste hoofdstraf van de twee strafbepalingen als maximum geldt.
Strafoplegging
Gelet op de aard en ernst van de feiten die de verdachte heeft gepleegd kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS
Daaruit volgt als uitgangspunt voor de feiten 1 en 3 voor een hoeveelheid harddrugs tussen de 2000 tot 3000 gram een gevangenisstraf van 24 tot 36 maanden en voor feit 2 een gevangenisstraf van drie maanden. Gelet op het feit dat de hoeveelheid cocaïne iets meer dan 2 kilo bedroeg, zal de rechtbank de ondergrens van het voornoemde oriëntatiepunt van 24 maanden gevangenisstraf als uitgangspunt nemen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die tijdens de zitting naar voren zijn gebracht, ziet de rechtbank geen reden om hier anders over te oordelen. De straf dient ter normbevestiging, vergelding en preventie, zowel naar verdachte toe als richting de samenleving.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Onder verdachte is een geldbedrag van € 40.000,- in beslag genomen. Niet kan worden vastgesteld aan wie dit geldbedrag toebehoort. Verder is gebleken dat het bewezenverklaarde onder 2 is begaan met betrekking tot dit geldbedrag. Dat maakt het geldbedrag vatbaar voor verbeurdverklaring waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
7.2
De onttrekking aan het verkeer en teruggave
Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
2 kilo cocaïne, 1 aardappelschilmesje, 1 schoenendoos, 1 personenauto met [kenteken01] en 2 stuks Fust. Gebleken is dat de bewezenverklaarde feiten onder 1 en 3 zijn begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Verder zijn deze voorwerpen, met uitzondering van het aardappelschilmesje en de schoenendoos, van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang. Dat maakt deze voorwerpen, met uitzondering van het aardappelschilmesje en de schoenendoos, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer waartoe de rechtbank ook zal beslissen. De rechtbank zal bepalen dat het aardappelschilmesje en de schoenendoos terug gegeven moeten worden aan de verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 55, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en 3:
Eendaadse samenloop van:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:Medeplegen van witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 27 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
Nr 1: 40000 EUR (Omschrijving: G2545121);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
Nr 2: 2 KG Verdovende Middelen (Omschrijving: G2545101 (cocaïne crack) vermoedelijk cocaïne 2 blokken netto 2011.41 gram.)
Nr 5: 1 STK Personenauto [kenteken01] (Omschrijving: G2545095, voertuig heeft verborgen ruimte in kofferbak, Zwart, merk: Hyundai)
Nr 6: 1 STK Fust (Omschrijving: G2545283 verpakking blok verdomi, zak plastic, Oranje)
Nr 7: 1 STK Fust (Omschrijving: G2545287 verpakking blok verdomi, zak plastic, Oranje).
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
Nr 3: 1 STK Aardappelschilmesje (Omschrijving: G2545122, Zilverkleurig)
Nr 4: 1 DS Doos (Omschrijving: G2545123 schoenendoos).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. D.S.G. Froger en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 juni 2023.
Mr. Froger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.