ECLI:NL:RBZWB:2023:45

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1624
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen SVB

Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De zaak betreft een verzoek om een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling Kinderopvang zonder overheidsvergoeding (TKKZO), dat door de SVB op 7 februari 2022 was afgewezen. Na een bezwaarprocedure trok de SVB het eerdere besluit in en kende de gevraagde tegemoetkoming alsnog toe. De verzoeker trok daarop zijn beroep in, maar vroeg wel om vergoeding van de proceskosten. De SVB meldde dat zij het griffierecht en portikosten al had vergoed.

De rechtbank heeft de verzoeker meerdere keren gevraagd om te bevestigen of hij het verzochte bedrag had ontvangen en of hij nog een uitspraak op zijn verzoek wenste. De verzoeker reageerde hier niet op. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat de SVB geheel aan de verzoeker tegemoet was gekomen en dat deze tijdens de bezwaarfase geen verzoek om proceskostenvergoeding had ingediend. De beoordeling van de proceskostenveroordeling beperkte zich daarom tot de beroepsfase.

De rechtbank concludeerde dat de verzoeker geen procesbelang meer had, omdat hij al had gekregen waar hij recht op had. Daarom verklaarde de rechtbank de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek om proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door rechter P.B. van Onzenoort, in aanwezigheid van griffier T.A.A. van Hooijdonk, en werd openbaar uitgesproken op 4 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1624 BELEI

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaatsnaam] , verzoeker,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (de SVB).

Procesverloop

Met het besluit van 7 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft de SVB de aanvraag van verzoeker voor een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling Kinderopvang zonder overheidsvergoeding (TKKZO) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met het besluit van 8 augustus 2022 heeft de SVB het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten het bezwaar gegrond te verklaren en de gevraagde tegemoetkoming op basis van de TTKZO toch toe te wijzen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de SVB te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De SVB heeft op het verzoek gereageerd met het bericht dat zij het griffierecht en de door verzoeker betaalde portikosten van € 9,- reeds aan hem uitbetaald heeft.
De rechtbank heeft verzoeker meermaals verzocht mede te delen of hij het verzochte bedrag heeft ontvangen en of hij nog een uitspraak op zijn verzoek wenst. Verzoeker heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
De SVB is met het besluit van 8 augustus 2022 geheel aan verzoeker tegemoet gekomen.
Verzoeker heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb is de SVB verplicht het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. De SVB heeft laten weten het griffierecht al aan verzoeker betaald te hebben.
Op grond van artikel 1 van het Bpb komen de volgende kosten voor een proceskostenvergoeding in aanmerking: kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, kosten van een getuige of deskundige, kosten van een tolk, reis- en verblijfkosten van een partij of belanghebbende, verletkosten, kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
Verzoeker heeft verzocht om een vergoeding van portikosten. Nu de SVB deze reeds aan hem heeft betaald, heeft verzoeker niet minder ontvangen dan waarop hij recht zou hebben volgens het Bpb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker het doel dat hem met zijn verzoek voor ogen stond daarom al bereikt, en heeft hij geen belang bij een verdere inhoudelijke behandeling van zijn verzoek.
Omdat verzoeker geen procesbelang meer heeft, zal de rechtbank hem niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.

Beslissing

De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 januari 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.