In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1946, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juni 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van aanranding en ontucht met zijn minderjarige kleinzoon, geboren in 2005. Tijdens de zitting op 15 juni 2023 heeft de officier van justitie, mr. M. Jansen, geconcludeerd dat de aanranding niet bewezen kon worden, maar dat er wel voldoende bewijs was voor ontucht. De verdediging stelde dat er geen dwang was en dat de verdachte niet verantwoordelijk was voor de zorg van het slachtoffer, wat leidde tot een verzoek om vrijspraak.
De rechtbank oordeelde dat er geen dwang was bij de aanranding, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte wel ontucht had gepleegd, aangezien hij de minderjarige aan zijn zorg had toevertrouwd tijdens het vervoer naar zijn vader. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 21 februari 2022 ontuchtige handelingen had verricht met zijn kleinzoon, wat leidde tot een taakstraf van 100 uren. De rechtbank oordeelde dat het taakstrafverbod niet van toepassing was, gezien de omstandigheden van de zaak.
De benadeelde partij, het slachtoffer, had zich gevoegd in de procedure, maar de rechtbank verklaarde de vordering niet-ontvankelijk omdat er geen schadebedragen waren opgegeven. De rechtbank baseerde haar beslissing op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, terwijl het bewezenverklaarde feit werd gesanctioneerd met een taakstraf.