In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2023, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat op 20 april 2022 is ingesteld. Eiser stelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek van 4 oktober 2021 om handhavend op te treden tegen overlast van de activiteiten op de skatebaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat het college niet binnen de wettelijk vereiste termijn van acht weken heeft beslist op de aanvraag van eiser. Eiser heeft het college op 28 maart 2022 in gebreke gesteld, waarna de termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. De rechtbank concludeert dat het college alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft eiser beroep aangetekend tegen een besluit van het college van 31 mei 2022. De rechtbank verwijst dit beroep naar het college ter behandeling als bezwaar, omdat de inhoudelijke standpunten van partijen nog onvoldoende zijn besproken. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 418,50 en het college moet het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoeden. De rechtbank bepaalt dat het college uiterlijk op 1 september 2023 een besluit moet nemen op het handhavingsverzoek.