In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 juni 2023, wordt het beroep van de erfgenamen van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.840 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 108.267. Tevens was er een verliesvaststellingsbeschikking en een belastingrentebeschikking opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze beslissingen werd door de inspecteur afgewezen.
De rechtbank behandelt het beroep, waarbij het van belang is dat de erfgenamen van belanghebbende de procedure hebben voortgezet na het overlijden van belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep zich niet richt tegen de verliesvaststellingsbeschikking, maar enkel tegen de aanslag IB/PVV 2016 en de belastingrentebeschikking. De rechtbank concludeert dat belanghebbende in 2016 belastbare pensioeninkomsten heeft genoten van € 46.507, en dat de inspecteur de aanslag en belastingrentebeschikking terecht heeft vastgesteld.
De rechtbank oordeelt dat de vordering uit hoofde van de pensioenaanspraak in 2016 vorderbaar en inbaar was, ondanks de financiële situatie van de betrokken vennootschappen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de aanslag en belastingrentebeschikking in stand blijven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.