ECLI:NL:RBZWB:2023:4409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
C/02/405681 / FA RK 23-373
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van de Merbel
  • A. Dijkman
  • J. Slot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige in het belang van zijn ontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige01]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van zowel de vader als de moeder te beëindigen, omdat de ontwikkeling van [minderjarige01] ernstig wordt bedreigd door de onveilige opvoedsituatie. De minderjarige verblijft momenteel in een gezinshuis en heeft in het verleden in verschillende pleeggezinnen gewoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De moeder heeft geen verweer gevoerd en is niet verschenen op de mondelinge behandeling, terwijl de vader wel aanwezig was maar zich zorgen maakte over het verlies van zijn gezag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ouders onvoldoende betrokken zijn bij de opvoeding van [minderjarige01] en dat voortzetting van het gezag schadelijk zou zijn voor zijn ontwikkeling. De rechtbank heeft daarom het gezag van beide ouders beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering benoemd tot voogdes over [minderjarige01]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de wijziging in de gezagssituatie direct in werking treedt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/405681 / FA RK 23-373
datum uitspraak: 16 juni 2023

beschikking betreffende beëindiging gezag

in de zaak van

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. E.A.G. van Acker te Sint Jansteen,

[de vader01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. E.A.G. van Acker te Sint Jansteen,
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam Zuidoost.
Als informant zijn in de procedure betrokken:

[gezinshuisouder01] en [gezinshuisouder02] ,

hierna te noemen: de gezinshuisouders,
wonende te [woonplaats03] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 26 januari 2023 ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, met bijlagen.
Op 11 mei 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader,
- mr. van Acker, als (toegevoegd) advocaat van de moeder en de vader;
- twee zittingsvertegenwoordigsters van de GI;
- twee zittingsvertegenwoordigsters van de Raad;
- de gezinshuisouders;
- de partner van de vader, aan wie bijzondere toestemming is verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.
Opgeroepen, maar niet verschenen is:
- de moeder.

De feiten

De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
[minderjarige01] verblijft in een accommodatie jeugdhulpaanbieder.
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 juli 2018 is [minderjarige01] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 juli 2018 en tot 16 oktober 2018. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 16 april 2024.
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 oktober 2020 is een machtiging uithuisplaatsing afgegeven ten behoeve van [minderjarige01] met ingang van 14 oktober 2020 en tot 16 oktober 2020. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 16 april 2024.
Op grond van deze maatregel woont [minderjarige01] in een gezinshuis.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de vader en de moeder te beëindigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De Raad heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. [minderjarige01] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd, omdat hij in een onveilige situatie is opgegroeid waarin zijn ouders niet beschikbaar waren voor hem. Er is mogelijk sprake van een onveilige hechting en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling is niet goed verlopen. [minderjarige01] heeft onvoldoende basisveiligheid ervaren door de vele wisselingen die hij heeft meegemaakt in zijn opvoedsituatie. Hij heeft afwisselend bij zijn vader en moeder gewoond en sinds 2018 woont [minderjarige01] niet meer bij één van zijn ouders. Vanaf oktober 2020 heeft [minderjarige01] in drie verschillende pleeggezinnen gewoond. De Raad maakt zich zorgen over [minderjarige01] zelfbeeld omdat de belangrijke personen in zijn leven er afwisselend wel en niet waren voor hem. Dit kan hem belemmeren in zijn contact met anderen. Ook zijn er zorgen over de moeder. Zij heeft in het verleden harddrugs gebruikt en in de prostitutie gezeten. [minderjarige01] is in de jaren dat hij bij zijn moeder heeft gewoond vaak getuige geweest van ruzies, conflicten en geweld. Er is sprake (geweest) van agressie in de relatie met haar partner en zij komt de afspraken met de hulpverlening en de GI niet altijd na. Ook is ze nauwelijks betrokken bij evaluatiemomenten. Over de vader maakt de Raad zich ook zorgen. De vader heeft in het verleden de zorg voor [minderjarige01] niet kunnen dragen en hem tegen afspraak in bij zijn moeder en haar partner laten verblijven. Ook hij is niet altijd betrokken bij evaluatiemomenten. Het is belangrijk dat er vanuit een neutrale positie kan worden gekeken naar het belang van [minderjarige01] en naar wat er moet gebeuren bij besluiten over zijn toekomst, zoals over een toekomstige schoolkeuze. Beide ouders verzetten zich niet tegen de plaatsing van [minderjarige01] in het gezinshuis maar zijn onvoldoende betrouwbaar gebleken in het nakomen van afspraken en hun betrokkenheid. Ook is de samenwerking tussen de ouders onderling wisselend en onvoorspelbaar. Voortzetting van de plaatsing in het vrijwillig kader is daarom niet haalbaar. Daarbij komt dat de ouders niet goed kunnen aansluiten bij de behoeftes van [minderjarige01] . Het is van groot belang dat zijn hechtingsproces niet opnieuw verstoord wordt en dat [minderjarige01] zich in een harmonieuze omgeving kan blijven ontwikkelen. En dat is voor hem in het gezinshuis waar hij nu verblijft. De ouders zijn niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding van [minderjarige01] binnen een voor hem aanvaardbare termijn te dragen. Niet valt te verwachten dat hierin op korte of langere termijn verandering zal komen. [minderjarige01] heeft behoefte aan perspectief. Nu voortzetting van de plaatsing van [minderjarige01] in het vrijwillig kader niet haalbaar is dient het gezag van de ouders over [minderjarige01] te worden beëindigd. Na de beëindiging van het gezag van de ouders dient de GI met de voogdij over [minderjarige01] te worden belast. De situatie van [minderjarige01] vereist een uitdrukkelijk toezicht van een gecertificeerde instelling, nu de situatie voor langere tijd gevolgd moet worden vanuit een neutraal kader om geen spanningen te veroorzaken tussen de ouders en de gezinshuisouders. De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. De GI is van mening dat het duidelijk moet zijn voor [minderjarige01] en zijn ouders dat het toekomstperspectief in het huidige gezinshuis ligt. [minderjarige01] moet een vaste plek hebben waar hij mag opgroeien, terwijl hij contact houdt met zijn ouders, broer en zus. Ook [minderjarige01] zelf wil graag in het gezinshuis blijven wonen. De GI heeft onderzoek gedaan naar een eventuele terug thuisplaatsing van [minderjarige01] maar dat blijkt niet in het belang van [minderjarige01] . Recent is er [therapie01] ingezet om te werken aan de relatie tussen [minderjarige01] en de gezinshuisouders. Het is lastig geweest om de toestemming van de ouders voor deze therapie te verkrijgen maar uiteindelijk hebben beide ouders hun toestemming verleend. Een gezagsbeëindigende maatregel is noodzakelijk omdat de ouders te weinig betrokken zijn bij [minderjarige01] om besluiten te kunnen nemen over hem. De moeder sluit eigenlijk nauwelijks aan bij overleggen omtrent [minderjarige01] , de vader is wel vaak aanwezig. De ouders zijn bovendien niet altijd te bereiken als het gaat om beslissingen omtrent [minderjarige01] die moeten worden genomen. De GI ziet dat ouders niet goed kunnen aansluiten bij [minderjarige01] , ondanks dat ze allebei heel veel van hem houden. Zo is [minderjarige01] na bezoeken aan zijn vader erg overprikkeld, omdat de vader de bezoeken extra leuk voor [minderjarige01] wil maken maar [minderjarige01] dat eigenlijk niet aankan. [minderjarige01] heeft nu eens per maand op zaterdag een dag omgang met zijn vader, en blijft dan ook bij hem slapen. Eens per maand heeft [minderjarige01] anderhalf uur onbegeleid contact met zijn moeder, bij haar thuis. De voorwaarde van de GI is wel dat de partner van de moeder niet bij die omgangsmomenten aanwezig is vanwege zijn onvoorspelbaarheid en agressie. Sinds januari is [minderjarige01] wat stabieler geworden en ervaart hij meer rust. Ook gaat het beter met hem op school.
Mr. Van Acker heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij geen contact heeft kunnen krijgen met de moeder en dat zij tijdens de mondelinge behandeling alleen verweer zal voeren namens de vader. Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat een gezagsbeëindigende maatregel een uiterste maatregel is die alleen in uitzonderlijke gevallen moet worden toegepast. Op grond van artikel 8 EVRM moet niet alleen gekeken worden naar het toekomstperspectief van de minderjarige. De ouders leggen zich neer bij het feit dat [minderjarige01] bij de gezinshuisouders zal opgroeien. Een gezagsbeëindiging is pas een geëigend middel als blijkt dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor [minderjarige01] . En dat is niet het geval. Ook misbruikt de vader zijn gezag niet. De vader geeft altijd zijn toestemming aan de gezinshuisouders als zij die nodig hebben, bijvoorbeeld voor een buitenlandse vakantie. De samenwerking tussen de GI en de vader verloopt goed, en ook de omgang. De vader vindt het belangrijk dat hij mag meebeslissen omtrent beslissingen die over [minderjarige01] moeten worden genomen. De vader is bang dat als hij het gezag over [minderjarige01] niet meer heeft, hij buiten spel gezet wordt en zo ook niets meer te zeggen heeft over de bezoeken. De vader sluit niet altijd aan bij overleggen omdat hij zich er bij neerlegt. Als zijn gezag wordt beëindigd dan heeft de vader het gevoel dat [minderjarige01] zijn kind niet meer is. De vader heeft momenteel geen contact met de moeder, maar als er dingen rondom [minderjarige01] moeten worden besloten dan verwacht de vader dat hij daar met de moeder op een fatsoenlijke manier over kan overleggen.
De gezinshuisouders geven aan dat [minderjarige01] zich op zijn plek voelt bij hen. [minderjarige01] vindt de huidige situatie fijn en ervaart meer rust en duidelijkheid. Hij weet dat hij bij hen mag opgroeien. In het begin had [minderjarige01] vaak de overtuiging dat hij niks kon en altijd pech had, maar nu lijkt hij daarin te zijn veranderd. Hij heeft meer zelfvertrouwen en staat positiever in het leven. Toch zien de gezinshuisouders in het gedrag van [minderjarige01] nog wel terug dat hij erg belast is geweest in het verleden. Er is direct contact met de vader, en dat gaat goed. Afspraken worden nagekomen en er wordt overlegd. Ook worden aan de vader en de moeder af en toe foto’s van [minderjarige01] gestuurd. Voortzetting van de plaatsing in het vrijwillig kader is volgens de gezinshuisouders echter niet mogelijk. Het is namelijk voorgekomen dat beslissingen niet tijdig konden worden genomen omdat vader niet snel genoeg reageerde.

De beoordeling

De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
De rechtbank stelt allereerst vast dat door of namens de moeder geen verweer is gevoerd tegen het verzoek van de Raad en dat zij ook niet is verschenen op de mondelinge behandeling. De rechtbank zal het onweersproken gebleven verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder dan ook toewijzen.
Omtrent het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader overweegt de rechtbank als volgt. Niet is gebleken dat de vader het gezag over [minderjarige01] misbruikt. Wel is de rechtbank van oordeel dat [minderjarige01] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige01] aanvaardbaar te achten termijn. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van [minderjarige01] namelijk geschaad als de vader zijn gezag behoudt, ook nu hij instemt met de huidige plaatsing van [minderjarige01] in het gezinshuis. De rechtbank neemt daarbij het volgende in overweging. Uit het rapport van de Raad en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is gebleken dat [minderjarige01] al veel ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt in zijn leven en daardoor kwetsbaar is. [minderjarige01] heeft jarenlang onvoldoende basisveiligheid ervaren vanwege onvoorspelbaarheid in de opvoedsituatie bij zijn ouders en is regelmatig getuige geweest van geweld. [minderjarige01] verblijft sinds mei 2022 bij de gezinshuisouders maar heeft daarvoor in drie verschillende pleeggezinnen gewoond. [minderjarige01] is dus veel blootgesteld aan wisselingen en onzekerheid. Ondanks dat het goed gaat met [minderjarige01] bij de gezinshuisouders blijven er grote zorgen bestaan over de emotionele ontwikkeling van [minderjarige01] . Er zijn bovendien zorgen over de hechting van [minderjarige01] en om die reden zal er een traject bij [therapie01] worden opgestart.
De vader wil graag betrokken blijven bij het nemen van beslissingen rondom [minderjarige01] maar de rechtbank vraagt zich af of de vader voldoende kan aansluiten bij de behoeftes van [minderjarige01] en of hij voldoende zicht heeft op wat voor [minderjarige01] nodig is. Als de vader met het gezag over [minderjarige01] belast blijft dan zal hij alleen beslissingen rondom [minderjarige01] moeten nemen. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling echter aangegeven dat hij beslissingen omtrent [minderjarige01] ook wel aan anderen overlaat omdat die daartoe beter in staat zijn. Ook zal de vader in het geval hij met het gezag over [minderjarige01] belast blijft, de contacten tussen [minderjarige01] en de moeder moeten faciliteren. Er is echter geen enkele communicatie tussen de ouders en dat bemoeilijkt het nemen van beslissingen door de vader in het vrijwillig kader. Daarnaast blijkt dat de samenwerking met de gezinshuisouders niet altijd goed is verlopen en dat beslissingen rondom [minderjarige01] niet altijd tijdig zijn genomen. De gezinshuisouders hebben twijfels over de samenwerking met de vader en dit maakt dat voortzetting van de plaatsing in het vrijwillige kader naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk is.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de aanvaardbare termijn van [minderjarige01] , mede gelet op het tijdsverloop, de hechtingsrelatie die [minderjarige01] met de pleegouders opbouwt en de overeenstemming tussen alle betrokkenen dat [minderjarige01] bij de gezinshuisouders zal opgroeien, inmiddels is verstreken. Alhoewel de ouders de plaatsing van [minderjarige01] bij de gezinshuisouders accepteren, is de rechtbank op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat voortzetting van de plaatsing van [minderjarige01] in het vrijwillig kader niet in het belang van [minderjarige01] is.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige01] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. De Raad adviseert de GI met de voogdij te belasten. Naar het oordeel van de rechtbank is het het meest in het belang van [minderjarige01] dat de GI met de voogdij wordt belast. De GI is al lange tijd betrokken bij [minderjarige01] en wordt vanuit haar neutrale positie het best in staat geacht de belangen van [minderjarige01] te behartigen, belangrijke beslissingen over hem te nemen en als tussenpersoon te fungeren tussen de ouders en de gezinshuisouders. Ook kan de GI de contacten tussen [minderjarige01] en de ouders monitoren en begeleiden. Het is ook de wens van de gezinshuisouders dat de GI met de voogdij wordt belast. Nu de GI zich bereid heeft verklaard de voogdij te aanvaarden, zal de rechtbank haar benoemen tot voogdes.
De rechtbank merkt nog op dat gezagsbeëindiging van de ouders niet wegneemt dat zij altijd de ouders van [minderjarige01] zal blijven. De rechtbank verwacht van de ouders dat zij zich, ondanks dat hun gezag wordt beëindigd, blijven inzetten op het hebben van positief contact met [minderjarige01] .
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW worden de ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van de minderjarige, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolger in dit bewind.
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat het in het belang van [minderjarige01] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder01] , geboren op [geboortedatum02] 1984 te [geboorteplaats02] en van [de vader01] , geboren op [geboortedatum03] 1983 te [geboorteplaats01] over [minderjarige01] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige: William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering;
veroordeelt de vader en de moeder tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de GI over het gevoerde bewind;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Merbel, voorzitter, mr. Dijkman, voorzitter en mr. Slot, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2023.
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.