ECLI:NL:RBZWB:2023:4384

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
02-235278-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor poging tot afpersing en diefstal met geweld, inclusief wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot afpersing en diefstal met geweld, alsook het dragen van een gasdrukpistool en een machete. De feiten vonden plaats op 1 april 2022 in Brugge, België, waar de verdachte samen met een medeverdachte een slachtoffer heeft bedreigd met een nepvuurwapen en een machete om hem te dwingen zijn persoonlijke bezittingen, waaronder Airpods en een jas, af te geven. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren en de verdachte heeft tijdens de zitting op 2 juni 2023 een bekennende verklaring afgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging is gewijzigd en dat de verdachte op basis van de bewijsmiddelen en zijn bekentenis schuldig is aan de feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot twee maanden voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf van 100 uur. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontwikkeling na een steekincident in januari 2023, en de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die € 10.000,00 aan immateriële schade vorderde, gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft de bewezenverklaring van de overige feiten vastgesteld. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van begeleiding en ondersteuning voor de verdachte in zijn verdere ontwikkeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-235278-22
vonnis van de meervoudige kamer van 16 juni 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] (België),
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. M.P. Kapteijn, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 2 juni 2023, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 1 april 2022 - al dan niet samen met een ander - in Brugge (België) met een (nep)vuurwapen en een machete heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen en zijn rugzak heeft afgepakt en dat hij die dag een (nep)vuurwapen, machete en (hak/vlees/keuken)mes bij zich heeft gedragen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten en heeft verzocht verdachte van deze feiten vrij te spreken. Ten aanzien van feit 4 heeft zij zich op het standpunt gesteld dat een machete niet valt onder categorie IV onder 7. Deze (sub)categorie moet worden aangemerkt als een restcategorie. Er moet daarbij gedacht worden aan wapens waarvan het dragen op zichzelf niet strafbaar is, maar die door hun inzet strafbaar kunnen zijn. Een machete kan niet als een dergelijk voorwerp worden aangemerkt. Deze valt onder IV categorie 2, omdat het is aan te merken als een zwaard. Met betrekking tot feit 5 heeft zij aangevoerd dat verdachte het mes niet heeft gedragen. Dit zat in de rugzak van de medeverdachte.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1, 2 en 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1, 2 en 3
Verdachte heeft de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten bekend. Op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen kunnen deze tenlastegelegde feiten bewezen worden verklaard.
Feit 4
Vaststaat dat verdachte op 1 april 2022 een machete heeft gedragen. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat een machete niet is aan te merken als een zwaard en dus niet valt onder categorie IV onder 2 van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm). Zij overweegt daartoe dat een taakaccenthouder Wet wapens en munitie van de politie, die onderzoek heeft gedaan naar de machete, tot de conclusie is gekomen dat, gelet op de aard van het voorwerp en/of de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Dit voorwerp valt niet onder een van de andere categorieën van de Wwm. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie IV onder 7 van de Wwm, aldus de verbalisant.
De rechtbank overweegt voorts dat categorie IV onder 7 van de Wwm een restcategorie is en in die zin betrekking kan hebben op (gebruiks-)voorwerpen die in beginsel geen wapens zijn maar vanwege hun aard en de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen als wapens kunnen worden aangemerkt. Verdachte heeft, toen het slachtoffer zijn spullen niet wilde afgeven, de machete gepakt, op hem gericht en hem daarmee bedreigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan redelijkerwijs worden aangenomen dat deze machete was bedoeld om letsel toe te brengen of te dreigen. Het dragen van een dergelijk voorwerp is strafbaar gelet op het bepaalde in artikel 27 Wwm. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5
De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit feit nu niet is gebleken dat verdachte dit mes op enig moment heeft gedragen dan wel dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van het mes. Uit het dossier volgt dat verdachte samen was met de medeverdachte. De medeverdachte had bij zijn aanhouding een rugzak bij zich met daarin onder andere een vlees-/keukenmes. Dat verdachte deze rugzak ook onder zich heeft gehad en/of wist dat er (nog) een mes in de rugzak zat kan niet worden vastgesteld. Er is geen link tussen verdachte en het aangetroffen mes waaruit blijkt dat hij daar wel van op de hoogte was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 1 april 2022 te Brugge, België, op de openbare weg, te weten het Sint-Salvatorskerkhof
tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van Airpods en een jas, die geheel aan die [slachtoffer] , toebehoorden, een nepvuurwapen uit zijn broeksband heeft gehaald en dat nepvuurwapen heeft gericht (gehouden) op die [slachtoffer] , en een machete uit zijn broekspijp heeft gehaald en met die machete, heeft gezwaaid in de richting van die [slachtoffer] , en hierbij te zeggen/roepen –zakelijk weergegeven- ‘dat die [slachtoffer] zijn Airpods aan hen af moest geven’ en ‘dat die [slachtoffer] zijn jas
aanhen af moest geven’, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 1 april 2022 te Brugge, België, op de openbare weg, te weten het Sint-Salvatorskerkhof
tezamen en in vereniging met een ander een rugzak, die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken door
een nepvuurwapen, uit zijn broeksband te halen en dat nepvuurwapen te richten en gericht te houden op die [slachtoffer] , en een machete uit zijn broekspijp te halen en met die machete te zwaaien in de richting van die [slachtoffer] en die rugzak van de rug en/of schouder(s)/ van die [slachtoffer] te trekken;
3
op 1 april 2022 te Brugge, België, een wapen van categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasdrukpistool (gelijkend op een Beretta, Model 92 A1) heeft gedragen;
4
op of omstreeks 1 april 2022 te Brugge, (in elk geval in) België, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van
twee maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en daarnaast een werkstraf van 160 uur. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat deze straf mogelijk is, ondanks het taakstrafverbod van artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), omdat gelet op de jurisprudentie bij een dreiging met wapens nog niet direct sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit.
De officier van justitie heeft bij zijn vordering rekening gehouden met de ernst van de feiten en met artikel 63 Sr.
Hij vordert de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden, omdat gelet op de feiten en de inhoud van het rapport van de Raad ernstig rekening gehouden dient te worden met gevaar voor personen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat de door de officier van justitie gevorderde straf hoog is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, artikel 63 Sr en de positieve ontwikkelingen van de afgelopen maanden. Zij heeft verzocht de aan verdachte op te leggen straf te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander plegen van een straatroof en poging afpersing en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen en een machete. Verdachten zagen het slachtoffer, een onbekende voor hen, op straat lopen en hebben geprobeerd hem te dwingen zijn airpods en jas af te geven en hebben hem beroofd van zijn rugzak. Het slachtoffer werd daarbij door de verdachten bedreigd met een nepvuurwapen en machete. Verdachte heeft met zijn handelen laten zien geen enkel respect te hebben voor de integriteit van anderen en andermans goederen en eigendommen. Slachtoffers van dit soort feiten hebben vaak langdurig psychische klachten van wat hen is overkomen. Bovendien leiden dit soort feiten tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. Verdachte heeft verder een nepvuurwapen en machete op straat gedragen. Dit zijn gevaarlijke wapens die niet op straat gedragen mogen worden. De rechtbank heeft de indruk dat verdachte, nadat hij in januari van dit jaar zelf is neergestoken, lijkt in te zien hoe kwalijk het is om deze wapens bij zich te dragen en deze te gebruiken om iemand te bedreigen.
De persoon van verdachte
Blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 april 2023 is verdachte na de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten veroordeeld door de kinderrechter voor geweldsdelicten gepleegd voor én na die feiten.
Door de Raad is op 25 mei 2023 een rapport over verdachte uitgebracht. Uit dit rapport en de toelichting van de raadsvertegenwoordigster ter zitting komt naar voren dat verdachte moeite heeft met het inschatten van probleemsituaties. Hij overziet de gevolgen van zijn gedrag niet en handelt uit een impuls, waardoor het hem niet lukt om adequate oplossingen te bedenken of in te zetten. Ook kan hij moeilijk inschatten of en welk gedrag antisociaal en risicovol is. Dit maakt dat hij beïnvloedbaar is. Tot slot zijn er zorgen over de morele ontwikkeling van verdachte. Het lijkt hem te ontbreken aan inzicht bij de delicten en de keuzes die hij heeft gemaakt.
In januari 2023 is verdachte zelf in zijn rug gestoken en sindsdien is hij gemotiveerd iets van zijn leven te maken. Verdachte woont in een woongroep van [zorgaanbieder] , krijgt hulpverlening van [naam] en wordt in het kader van een eerder opgelegde straf begeleid door de jeugdreclassering. De kans op herhaling van delicten wordt gemiddeld ingeschat door de Raad. Om deze kans te verkleinen is het van belang dat verdachte een toekomstperspectief heeft en een passende vorm van onderwijs/dagbesteding. Er is een begeleider ingezet die hierover gesprekken heeft met verdachte. Verder is hij gestart met dagbesteding bij het [dagbesteding] in [plaats] . De begeleiding door jeugdreclassering verloopt goed.
Verdachte kan nog verschillende vaardigheden leren, maar de inschatting van de Raad is dat een leerstraf op dit moment teveel van hem vraagt naast de individuele begeleiding die hij reeds krijgt van [naam] en [zorgaanbieder] . Bovendien kunnen deze vaardigheden ook worden opgepakt door de reeds betrokken hulpverlening. Daarnaast vindt de Raad het belangrijk dat er bij verdachte een breed diagnostisch onderzoek wordt afgenomen, zodat er een passend toekomstperspectief kan worden opgemaakt en passende begeleiding kan worden ingezet. De Raad adviseert aan verdachte op te leggen een werkstraf en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie met de voorwaarden zoals opgenomen in het rapport.
De zittingsvertegenwoordigster van Jeugdbescherming west Zeeland heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat, hoewel zijn vaardigheden en houding nog steeds zorgelijk zijn, er langzaam een positieve ontwikkeling is te zien bij verdachte. Het lijkt erop dat hij ‘het licht heeft gezien’ na het steekincident in januari van dit jaar. Hij heeft het naar zijn zin bij de dagbesteding. Wel heeft hij een officiële waarschuwing gekregen omdat hij zich niet hield aan de afspraken. Vanwege zijn lagere intelligentie moet verdachte soms vijf keer zijn hoofd stoten voor hij het snapt. Verdachte heeft een stok achter de deur nodig. De zittingsvertegenwoordigster onderschrijft het belang van het afnemen van een diagnostisch onderzoek bij verdachte, waarin ook een traumabehandeling moet worden meegenomen. Er is aandacht voor het vinden van een passende woonplek na zijn achttiende verjaardag. Duidelijk is dat verdachte niet zelfstandig zal kunnen wonen.
De strafoplegging
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank de achtergrond van verdachte en zijn problematiek in aanmerking alsmede dat hij nu op de goede weg lijkt te zijn. Daarnaast houdt zij er rekening mee dat de feiten meer dan een jaar geleden zijn gepleegd. Alles afwegende zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. Zij zal aan verdachte een werkstraf van 100 uur opleggen met aftrek van de die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte is op 1 april 2022 aangehouden en vervolgens door de officier van gerechtelijke politie gearresteerd, welke arrestatie door een magistraat is bevestigd. Verdachte heeft tijdens de zitting desgevraagd verklaard dat hij één nacht in de cel heeft doorgebracht. De rechtbank merkt dit aan als twee dagen voorarrest. Daarnaast zal zij aan verdachte een jeugddetentie van twee maanden opleggen. Deze zal geheel voorwaardelijk worden opgelegd en dient als steun in de rug voor verdachte om niet opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de Raad.
Taakstrafverbod
Voor zover de officier van justitie naar voren heeft gebracht dat als 77ma Sr van toepassing zou zijn een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou moeten worden opgelegd, merkt de rechtbank op dat voorwaardelijke jeugddetentie, anders dan bij volwassenen, ook meetelt volgens artikel 77ma Sr.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De kans op herhaling schat de Raad in als gemiddeld. De Raad en de jeugdreclassering maken zich zorgen over het feit dat verdachte moeite heeft met het inschatten van probleemsituaties en sociale situaties. Gezien die zorg en het gemiddelde herhalingsgevaar vindt de rechtbank dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, zoals bedoeld in artikel 77za Wetboek van Strafrecht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade voor feit 1 en 2, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hij heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering onvoldoende onderbouwd, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op het feitencomplex toewijzing van € 1.000,00 op zijn plaats is. Voor het overige heeft hij geadviseerd de rechtbank de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Voorts heeft hij geadviseerd de wettelijke rente, de hoofdelijke aansprakelijkheid en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft zij de hoogte van de vordering betwist. De verdediging heeft hoofdelijke veroordeling verzocht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte samen met een ander onder bedreiging van een nepvuurwapen en machete [slachtoffer] heeft geprobeerd te dwingen zijn airpods en jas af te geven en dat zij zijn rugzak hebben weggenomen. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daardoor ontstane schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,00, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van het overige gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel, zoals verzocht door de benadeelde partij en geadviseerd door de officier van justitie, opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van de gepleegde feiten zal de duur van de gijzeling op nul dagen worden vastgesteld. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de feiten zijn gepleegd, te weten 1 april 2022.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en 13, 27, 54 en 55 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 5 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
feit 2:Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3:Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4:Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 2 (twee) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte tijdens de proeftijd een zinvolle dagbesteding heeft in de vorm van scholing, stage en/of werk en daarheen gaat volgens het afgesproken programma
* dat verdachte tijdens de proeftijd of zo veel korter dan de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, meewerkt aan begeleiding vanuit [zorgaanbieder] en [naam] of een soortgelijke instantie;
* dat verdachte tijdens de proeftijd meewerkt aan een (breed) diagnostisch onderzoek en de op basis daarvan geadviseerde behandeling als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte tijdens de proeftijd actief moet meewerken aan het verkrijgen én behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
* dat verdachte tijdens de proeftijd geen verdovende middelen en/of alcohol mag gebruiken en moet meewerken aan urine- en bloedcontroles als de jeugdreclassering dit nodig acht;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 100 (honderd) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
50 (vijftig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
1 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
(feit 1 en 2), € 500,00 (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 1 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of de mededader de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. N.C.W. Haesen en mr. G.E. van der Pols, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van
mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 juni 2023.
Mr. Van der Pols en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.