ECLI:NL:RBZWB:2023:4380

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
02-800620-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel tegen een betrokkene, die in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg gedetineerd is. De officier van justitie had op 12 april 2023 gevorderd om de voorwaardelijk opgelegde straf van twee jaar, die eerder was opgelegd bij vonnis van 27 november 2017, ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het niet opportuun is om deze vordering toe te wijzen, omdat niet is gebleken dat de betrokkene zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf zijn verbonden.

Tijdens de zitting op 9 juni 2023 was de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, aanwezig, maar de betrokkene zelf was niet verschenen. Wel was zijn raadsvrouw, mr. K. Bruns, aanwezig. De rechtbank heeft ook een deskundige gehoord, die de situatie van de betrokkene heeft toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene zich in het verleden niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden, maar dat er geen recente overtredingen zijn geconstateerd die de vordering van de officier van justitie zouden rechtvaardigen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook het advies van de reclassering betrokken, dat op 5 december 2022 was uitgebracht. Dit advies gaf aan dat de betrokkene zich niet aan de voorwaarden hield en dat er zorgen waren over zijn gedrag en gezondheid. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de eerdere vorderingen tot tenuitvoerlegging, die door de rechtbank zijn afgewezen, niet recent zijn herhaald. Daarom heeft de rechtbank besloten om de vordering van de officier van justitie af te wijzen, met de overweging dat de betrokkene zich niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/800620-16
beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[betrokkene]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
hierna aangeduid als betrokkene

1.De procedure

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een aan betrokkene opgelegde straf.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 november 2017;
- de vordering van de officier van justitie van 12 april 2023;
- het advies van verslavingsreclassering GGZ [naam] aan de opdrachtgever met betrekking tot voortijdige negatieve beëindiging van het toezicht van 5 december 2022.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 9 juni 2023 is de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, gehoord.
Betrokkene is behoorlijk opgeroepen maar is niet ter terechtzitting verschenen. Aanwezig was wel zijn raadsvrouw mr. K. Bruns, advocaat te Maastricht.
Verder is als deskundige mevrouw [deskundige] , reclasseringsmedewerker, gehoord.

2.Het oorspronkelijke vonnis

Aan betrokkene is bij het hiervoor vermelde vonnis opgelegd de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders gelast voor de duur van twee jaar, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden:
* dat betrokkene zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens verslavingsreclassering Novadic Kentron;
* dat betrokkene medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
* dat betrokkene zich uiterlijk 3 dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij verslavingsreclassering Novadic-Kentron te Tilburg, Edisonlaan 15 en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van
de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat betrokkene actief deel zal nemen aan een gedragsinterventie gericht op agressieregulatie, waarbij de reclassering naar aanleiding van het diagnostisch onderzoek bij [afdeling] , zal bepalen welke training dit exact zal worden;
* dat betrokkene mee zal werken aan diagnostisch onderzoek en zich laat behandelen door FPK [afdeling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering waarbij de behandeling zo snel mogelijk zal worden opgestart. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan daarvan onderdeel zijn;
* dat betrokkene zich naar aanleiding van de intake zal laten behandelen door verslavingszorg Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan daarvan onderdeel zijn.
* Bij terugval in middelen, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling te bepalen door de instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 12 december 2017.

3.Recente beslissingen

Bij beslissing van 18 mei 2018 heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Op de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
9 december 2020 is de vordering tot tenuitvoerlegging van voornoemde opgelegde voorwaardelijke straf aan de orde geweest, aangezien verdachte zich niet zou hebben aan de algemene voorwaarde. De vordering tot tenuitvoerlegging is bij uitspraak van 14 december 2020 afgewezen (parketnummer 02/228373-20).
Op de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 maart 2023 is de vordering tot tenuitvoerlegging van voornoemde opgelegde straf aan de orde geweest omdat verdachte zich niet zou hebben gehouden aan de algemene en de bijzondere voorwaarden. De vordering tot tenuitvoerlegging is bij beslissing van 21 maart 2023 afgewezen omdat de rechtbank het niet opportuun achtte om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen in verband met het lopende hoger beroep tegen de beslissing van 19 oktober 2022.

4.Het advies van de reclassering

Blijkens het advies van de reclassering van 5 december 2022 heeft betrokkene naar haar mening de bijzondere voorwaarden overtreden. Betrokkene trekt zijn eigen plan en stelt zich binnen de reclasseringscontacten niet begeleidbaar op. De reclassering heeft geen zicht op waar hij verblijft en hij komt zijn meldplichtcontacten niet na. Hij staat dan ook niet meer in contact met de reclassering. De reclassering ziet hierdoor geen mogelijkheden voor gedragsverandering en risicobeperking. De praktijk heeft uitgewezen dat de verslaving- en psychische problematiek bij betrokkene dermate op de voorgrond staan, dat het niet mogelijk is om binnen een voorwaardelijk kader (klinische) interventies uit te zetten. Door tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel zal betrokkene binnen het ISD-traject in een gecontroleerde omgeving verblijven, waardoor de kans op slagen van een (klinisch) traject groter is en ook ingezet kan worden. Geadviseerd wordt tot aanhouding van betrokkene en een beslissing tot het voortijdig beëindigen van het reclasseringstoezicht.
De deskundige heeft hieraan ter zitting nog toegevoegd dat de reclassering door de houding van betrokkene een verantwoordelijkheid heeft die zij niet kan dragen. Het huidige kader is niet geschikt voor betrokkene en de reclassering kan zo de veiligheid van betrokkene, maar ook de veiligheid van de maatschappij niet waarborgen. Er bestaat een tweeledig risico als betrokkene op vrije voeten komt. Aan de ene kant vormt hij een groot gevaar voor zichzelf en zijn eigen gezondheid, omdat hij grijpt naar middelen waarmee hij geen ervaring heeft. Aan de andere kant is de kans groot dat betrokkene zich schuldig maakt aan geweldsdelicten, waardoor er een hoog risico is dat letselschade wordt toegebracht aan personen.

5.De beoordeling

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is bij de vordering na voorwaardelijke veroordeling gebleven en heeft gevorderd de voorwaardelijk opgelegde plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar ten uitvoer te leggen, omdat betrokkene de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden heeft overtreden.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de vordering dient af te wijzen en heeft daartoe aangevoerd dat het toewijzen van de vordering niet opportuun is, gelet op het nog hangende hoger beroep dat betrokkene heeft ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank van 28 februari 2023 en 19 oktober 2022. In deze uitspraken heeft de rechtbank de vorderingen tot tenuitvoerlegging van een eveneens geheel voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel toegewezen (parketnummer 02/228373-20).
Daarnaast kan betrokkene zich niet vinden in de inhoud van het reclasseringsadvies van 5 december 2022. Hij heeft zich gehouden aan de meldplichtcontacten, maar het was betrokkene op het begin niet duidelijk waar en bij wie hij zich moest melden. Betrokkene is ervan op de hoogte dat de bijzondere voorwaarden herleven zodra hij in vrijheid wordt gesteld en hij is bereid zich hieraan te houden. Er is dan ook een behandelkader.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat uit de vordering van 12 april 2023 van de officier van justitie blijkt dat deze is gebaseerd op een advies van de reclassering aan opdrachtgever met betrekking tot voortijdige negatieve beëindiging toezicht van 5 december 2022. De daarin geconstateerde overtredingen van de bijzondere voorwaarden, dateren aldus van voor 5 december 2022. Als gevolg van deze overtredingen, zijn er door de officier van justitie al eerdere vorderingen ingediend, die, zoals hierboven genoemd, door de rechtbank bij de uitspraken van 28 februari 2023 en 19 oktober 2022 zijn toegewezen. Tegen deze uitspraken is hoger beroep ingesteld. Niet is gebleken dat betrokkene zich na voornoemde uitspraken opnieuw schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de algemene of bijzondere voorwaarden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet opportuun om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie van 12 april 2023 dient te worden afgewezen.

6.De beslissing.

De rechtbank:
- wijst de vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie van 12 april 2023 af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. T. Kemper, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.B.H. van Overveld en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 juni 2023.
Mr. Van Kralingen is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.