ECLI:NL:RBZWB:2023:4351

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
C/02/409909 FA RK 23-2448
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • O. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen inzake gebruik van de echtelijke woning en partneralimentatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende voorlopige voorzieningen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Nederlof, verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en een onderhoudsbijdrage van de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.J.W. Noordegraaf-van Dijke. De vrouw stelde dat zij belang had bij het uitsluitend gebruik van de woning, omdat de man deze had verlaten, maar hij wilde de woning blijven betreden om persoonlijke spullen op te halen. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en oordeelde dat het belang van de vrouw om in de woning te blijven groter was dan het belang van de man om de woning te betreden. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw toegewezen en bepaald dat zij gerechtigd is tot het gebruik van de woning, terwijl het verzoek van de man om voorwaarden te stellen aan zijn toegang tot de woning werd afgewezen.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een onderhoudsbijdrage van € 517 per maand, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de man geen draagkracht heeft om deze bijdrage te voldoen. De rechtbank heeft de financiële situatie van beide partijen in overweging genomen, inclusief de werkelijke woonlasten van de man en de leasekosten van een auto. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om een onderhoudsbijdrage afgewezen, omdat de man niet in staat was om deze te betalen. De beschikking is openbaar uitgesproken op 20 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/409909 FA RK 23-2448
Datum uitspraak: 20 juni 2023
beschikking betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de vrouw01],
wonende te [plaats01] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J. Nederlof,
en
[de man01],
wonende te [plaats01] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. T.J.W. Noordegraaf-van Dijke.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 25 mei 2023 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 2 juni 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdend zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- de brieven van mr. Nederlof van 2 juni 2023, met bijlage, en 12 juni 2023;
- de brief van mr. Noordegraaf-van Dijke van 5 juni 2023, met bijlage.
1.2. Daarnaast zijn op de mondelinge behandeling door mr. Noordegraaf-van Dijke nog alimentatieberekeningen overgelegd. Deze zijn eveneens bij de beoordeling betrokken.
1.3. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 6 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen de advocaat van de vrouw en de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Het verzoek

2.1.
De vrouw verzoekt:
- het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning gelegen aan [adres01] , [postcode01] te [plaats01] en de zich daarin bevindende inboedelgoederen door haar en te bepalen dat de man de woning niet meer mag betreden, behoudens met voorafgaande instemming van de vrouw;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor haar van € 517,= per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.
2.2.
De man verzoekt te verstaan dat de vrouw de volledige eigenaars- en gebruikerslasten ter zake de echtelijke woning voor haar rekening neemt en houdt.

3.De beoordeling

Het gebruik van de echtelijke woning
3.1.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij belang heeft bij het uitsluitend gebruik van de woning. De man heeft weliswaar nieuwe woonruimte betrokken, maar hij heeft aangegeven dat hij de echtelijke woning wil kunnen blijven betreden zolang de verdeling van de inboedel nog niet heeft plaatsgevonden. De vrouw wenst rust te krijgen en wil zich veilig kunnen voelen in de woning.
3.2.
De man voert gemotiveerd verweer. Volgens hem is er geen noodzaak voor het uitsluitend gebruik van de woning nu hij deze reeds heeft verlaten. Verder liggen er nog een paar persoonlijke spullen in de woning die hij wil ophalen en waarvoor hij de woning moet betreden. Daarnaast zijn partijen het erover eens dat de woning moet worden verkocht en de vrouw zal dan de woning moeten onderhouden en toonbaar maken voor bezichtigingen. De man maakt zich zorgen dat de vrouw dit niet doet en zou graag de toezegging willen van haar dat zij hier zorg voor zal dragen. Als zij dit toch niet blijkt te doen wil hij de mogelijkheid hebben de woning zelf in orde te maken wanneer er bezichtigingen worden gepland. Op de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven in te kunnen stemmen met het verzoek van de vrouw als het voorgaande als voorwaarden wordt opgenomen.
3.3.
De rechtbank ziet geen grond voor het opnemen van de voorwaarden in de beslissing zoals door de man op de mondelinge behandeling is verzocht. Voor de beslissing op het verzoek van de vrouw komt het aan op een belangenafweging. De rechtbank overweegt dat het belang van de vrouw tot het uitsluitend gebruik van de woning groter is dan het belang van de man de woning te kunnen blijven betreden. De man heeft al andere woonruimte betrokken. Dat hij spullen wil ophalen uit de woning en de woning wil onderhouden ten behoeve van de verkoop van die woning is onvoldoende om het verzoek van de vrouw af te wijzen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op de mondelinge behandeling namens de vrouw is aangegeven dat zij zorg zal dragen voor het onderhouden van de woning en gereed maken voor bezichtigingen. Hiertoe is zij ook gehouden als huiseigenaar. Verder heeft de advocaat van de vrouw aangegeven dat hij zich zal inspannen een afspraak te maken voor de overdracht van de door de man genoemde spullen aan hem, zijnde de archieven van zijn [sportclub01] en [bridgeclub01] en zijn platenverzameling. De rechtbank gaat ervan uit dat hier gevolg aan gegeven wordt. Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de vrouw worden toegewezen.
Onderhoudsbijdrage
3.4.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
3.5.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.6.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Behoefte van de vrouw
3.7.
Partijen zijn het eens over de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte en de aanvullende behoefte van de vrouw, conform de berekening van de vrouw (productie 3). Bij die berekening is uitgegaan van een netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen van € 3.332,= per maand in 2022, dat leidt tot een huwelijksgerelateerde behoefte van € 1.999,= per maand in 2022. Inclusief wettelijke indexering bedraagt dit in 2023 € 2.067,= per maand. Gelet op het inkomen van de vrouw, is haar netto besteedbaar inkomen (NBI) € 1.450,= per maand, en bedraagt haar aanvullende behoefte € 617,= netto per maand, oftewel € 762,= bruto per maand.
Draagkracht van de man
3.8.
De financiële draagkracht van de man om een bijdrage ten behoeve van de vrouw te betalen wordt vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in eerder genoemde aanbevelingen.
3.9.
Partijen zijn het erover eens dat voor de berekening van de draagkracht van de man wordt uitgegaan van zijn inkomensgegevens conform de op de mondelinge behandeling overgelegde berekening van de man. Hieruit volgt een bruto pensioen van in totaal € 23.331,= per jaar en een bruto AOW-uitkering van € 18.031,= per jaar.
3.10.
In fiscale zin houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting, ouderenkorting en alleenstaande ouderenkorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting. Verder is de op aanslag te betalen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet in aanmerking genomen. Daarnaast zal, voornoemde aanbevelingen volgend, het fiscaal voordeel dat betrekking heeft op de eigen woning, in tegenstelling tot waar de man in zijn berekening van is uitgegaan, niet bij het netto besteedbaar inkomen worden geteld. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de man op een bedrag van € 2.811,= per maand.
Woonlasten
3.11.
De man heeft gesteld dat bij de berekening van zijn draagkracht moet worden afgeweken van de forfaitaire woonlast, nu zijn werkelijke woonlasten aanmerkelijk hoger zijn dan het woonbudget. Deze lasten zijn niet vermijdbaar en niet verwijtbaar.
3.12.
Namens de vrouw is hiertegen verweer gevoerd. De vrouw begrijpt dat de man alternatieve woonruimte heeft betrokken en refereert zich wat betreft de verwijtbaarheid en vermijdbaarheid aan het oordeel van de rechtbank. Echter, volgens de vrouw zijn de woonlasten van de man niet aanmerkelijk hoger dan het woonbudget. Daarnaast is er voor de man de mogelijkheid om te compenseren op andere uitgavenposten. Ook is mogelijk sprake van spaargeld, dat kan worden aangewend om de hogere woonlasten op te vangen.
3.13.
Uit voornoemde aanbevelingen volgt dat wanneer sprake is van duurzaam aanmerkelijk hogere woonlasten dan het woonbudget, met die extra lasten rekening kan worden gehouden als vastgesteld kan worden dat deze lasten niet vermijdbaar zijn en dat het (voort)bestaan daarvan niet aan de onderhoudsplichtige kan worden verweten. De rechtbank stelt bij de beoordeling hiervan voorop dat deze procedure dient om ordemaatregelen te treffen tot in de bodemprocedure is beslist. Gelet daarop wordt aanleiding gezien zoveel mogelijk aan te sluiten bij de feitelijke situatie.
3.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een situatie waarin de werkelijke woonlasten van de man ter hoogte van € 1.175,= per maand relatief gezien aanmerkelijk hoger zijn dan het woonbudget van € 843,= per maand. Des te meer wanneer deze woonlasten worden afgezet tegen de oude woonlasten van partijen en de hoogte van het inkomen van de man.
3.15.
De rechtbank acht deze woonlasten ook niet vermijdbaar en niet verwijtbaar gelet op wat de man daarover heeft aangevoerd. Daarnaast refereert de vrouw zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de vermijdbaarheid en verwijtbaarheid.
3.16.
Wat betreft de vraag of de hogere woonlasten duurzaam van aard zijn, is op de mondelinge behandeling gebleken dat sprake is van tijdelijke woonlasten. Zodra de echtelijke woning is verkocht, is de man van plan om met de opbrengst uit de verkoop van de woning een andere woning te kopen. De rechtbank ziet, mede gelet op de omstandigheden van dit geval, echter aanleiding om in het kader van deze voorlopige voorzieningen de huidige woonlasten van de man te beschouwen als duurzame lasten. De man heeft voldoende onderbouwd dat hij deze woonlasten moet betalen voor de duur van de bodemprocedure.
3.17.
Daarbij heeft de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking genomen. Vast is komen te staan dat de situatie waarin partijen samen in de woning verbleven onhoudbaar was. De man heeft aangevoerd dat de vrouw aanspraak had kunnen maken op een goedkope woning via het RIBW, maar dat gelet op haar toestand overleg hierover niet mogelijk was. Hij had liever zelf in de woning gebleven waardoor de woonlasten voor beide partijen laag zouden zijn geweest en hij zich bezig had kunnen houden met de verkoop van die woning. De man zit nu noodgedwongen in een financieel beklemmende situatie. Er zit vermogen in de woning maar deze is nog niet verkocht en vooralsnog is het lastig gebleken voor de man om met de vrouw tot afspraken te komen over de verkoop van de woning. Dit valt niet aan hem te verwijten. Daarnaast heeft de man ervoor gekozen enkel zijn huurlasten op te voeren en niet de lasten voor de andere componenten die vallen onder het woonbudget. Deze extra lasten heeft hij echter wel. Ook heeft de man ervoor gekozen geen verweer te voeren tegen de behoefte van de vrouw, maar de vraag is wel wat de werkelijke behoefte is van de vrouw nu zij nagenoeg geen lasten heeft. Daarbij komt ook nog dat afwijking van de forfaitaire rekenwijze eenvoudig kan worden toegepast, nu partijen het eens zijn over de financiële uitgangspunten en de hoogte van de werkelijke woonlasten van de man.
3.18.
Tot slot gaat de rechtbank voorbij aan het standpunt van de vrouw dat de man deze woonlasten kan compenseren of kan voldoen van zijn spaargeld. Namens de vrouw is onvoldoende onderbouwd waar de man dan op zou moeten bezuinigen. Ook ter zake het spaargeld heeft de vrouw onvoldoende gesteld. Onduidelijk is hoeveel spaargeld er is en dit zal nog worden meegenomen in de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk. Een en ander dient verder onderzocht te worden. Deze procedure leent zich daarvoor niet.
3.19.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank rekening houden met de werkelijke hogere woonlasten van de man. Partijen zijn het erover eens dat in het geval wordt gerekend met de werkelijke woonlasten van de man, een bedrag van € 1.175,= per maand moet worden meegenomen in de berekening van zijn draagkracht. Op de mondelinge behandeling is verder besproken dat in het kader van de berekening van de alimentatie aan de zijde van de vrouw rekening wordt gehouden met de volledige woonlasten van de echtelijke woning, zodat (de helft van) deze lasten aan de zijde van de man niet worden meegenomen.
Last van de leaseauto
3.20.
De man heeft gesteld dat rekening moet worden gehouden met de kosten van de leaseauto van partijen ter hoogte van € 415,= per maand. Als deze last niet wordt meegenomen in de berekening van zijn draagkracht, is hij van mening dat de vrouw de helft hiervan dient te gaan betalen.
3.21.
Namens de vrouw is erkend dat deze last er is en dat deze € 415,= per maand bedraagt. Echter, volgends de vrouw dit is geen bijzondere last waarmee rekening moet worden gehouden in de draagkrachtberekening van de man.
3.22.
De rechtbank is van oordeel dat deze last niet verwijtbaar is, omdat het een verplichting betreft die door partijen samen tijdens het huwelijk is aangegaan. Daarnaast heeft de man onweersproken aangevoerd dat sprake is van een niet vermijdbare last. Namens de vrouw is op de mondelinge behandeling ook aangegeven dat de mogelijkheid voor partijen om zich van deze last te bevrijden dient te worden besproken in het kader van de afwikkeling van het huwelijk. Daar is op dit moment nog onvoldoende duidelijkheid over. De rechtbank zal ook hier aansluiten bij de feitelijke situatie en gelet op het voorgaande in het kader van de voorlopige voorzieningen rekening houden met deze last. De man heeft aangeboden deze last te betalen omdat hij degene is die in die auto rijdt. Niet te verwachten is dat de vrouw feitelijk de helft van deze lasten zou gaan betalen. Daarom zal de volledige last van de leaseauto ter hoogte van € 415,= per maand worden meegenomen bij de berekening van de draagkracht van de man.
Conclusie
3.23.
Op grond van voormelde financiële omstandigheden en rekening houdend met alle fiscale gevolgen acht de rechtbank bij de man geen draagkracht aanwezig een bijdrage te voldoen ten behoeve van de vrouw. Het verzoek van de vrouw zal gelet daarop worden afgewezen.
Aanhechten van de draagkrachtberekening
3.24.
De rechtbank heeft een berekening gemaakt van de draagkracht van de man. Een exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Eigenaars- en gebruikerslasten van de echtelijke woning
3.25.
Op de mondelinge behandeling is namens de vrouw aangegeven dat zij niet instemt met het opnemen van een verstaansbepaling zoals door de man verzocht. Nu partijen geen overeenstemming hebben over deze verstaansbepaling, zal dit verzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning, daarbij inbegrepen de inboedelgoederen, gelegen aan [adres01] , [postcode01] te [plaats01] , en beveelt de man die woning verder niet te betreden, behoudens met voorafgaande toestemming van de vrouw;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Oomes, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023.