ECLI:NL:RBZWB:2023:4348
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar tegen het besluit van het UWV van 2 juni 2022, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd afgewezen. Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat hij meent dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te treffen, maar benadrukt dat de spoedeisendheid van het verzoek een cruciale rol speelt.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker met zijn beroep wegens niet tijdig beslissen al een procedure heeft gestart om een beslissing te verkrijgen. Hierdoor is het niet duidelijk waarom verzoeker de uitkomst van deze procedure niet kan afwachten. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat verzoeker in zijn toelichting op het spoedeisend belang niet voldoende heeft aangetoond dat hij in een financiële noodsituatie verkeert door het uitblijven van een beslissing van het UWV. Bovendien heeft het UWV in zijn verweerschrift aangegeven dat verzoeker geen medische stukken heeft overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 juni 2023. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.