ECLI:NL:RBZWB:2023:4348

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3101 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar tegen het besluit van het UWV van 2 juni 2022, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd afgewezen. Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat hij meent dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te treffen, maar benadrukt dat de spoedeisendheid van het verzoek een cruciale rol speelt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker met zijn beroep wegens niet tijdig beslissen al een procedure heeft gestart om een beslissing te verkrijgen. Hierdoor is het niet duidelijk waarom verzoeker de uitkomst van deze procedure niet kan afwachten. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat verzoeker in zijn toelichting op het spoedeisend belang niet voldoende heeft aangetoond dat hij in een financiële noodsituatie verkeert door het uitblijven van een beslissing van het UWV. Bovendien heeft het UWV in zijn verweerschrift aangegeven dat verzoeker geen medische stukken heeft overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 juni 2023. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3101 WIA VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker], uit [woonplaats verzoeker], verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Rodriguez Gonzalez),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Inleiding

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar tegen het besluit van het UWV van 2 juni 2022 inzake de afwijzing van verzoekers aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Tevens heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol.
3. De griffier heeft bij brief van 7 juni 2023 aan verzoeker gevraagd om een toelichting te geven op het spoedeisend belang.
4. Met zijn brief van 14 juni 2023 heeft verzoeker een toelichting gegeven. Hij heeft gesteld dat de spoedeisendheid niet alleen betrekking heeft op de financiële gevolgen van de oneindige traagheid van het UWV, maar dat het ook in strijd met alle eisen van zorgvuldigheid en evenredigheid is om maandenlang in onzekerheid te moeten blijven verkeren en de aangevraagde WIA-uitkering niet uitbetaald te krijgen.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat een voorlopige voorzieningenprocedure beoogt verzoeker een tijdelijke oplossing te bieden wanneer onverwijlde spoed vereist dat de uitkomst van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening op dit moment geen spoedeisend belang dient. Voor dat oordeel is redengevend dat verzoeker met het instellen van het beroep wegens niet tijdig beslissen reeds een procedure is gestart om spoedig een beslissing op zijn verzoek te bewerkstelligen. Niet kan worden ingezien waarom verzoeker de uitkomst van de procedure wegens niet tijdig beslissen niet kan afwachten.
Dat er wel sprake zou zijn van een spoedeisend belang, acht de voorzieningenrechter door verzoeker in de brief van 14 juni 2023 onvoldoende toegelicht. Uit deze brief blijkt niet dat verzoeker in een financiële noodsituatie verkeert door het uitblijven van een beslissing door het UWV. Bovendien hecht de voorzieningenrechter in dit verband waarde aan de opmerking van het UWV in het verweerschrift van 14 juni 2023 dat verzoeker tot op dat moment nog immer niet kenbaar had gemaakt op welke punten hij de bevindingen van de primaire arts betwist en hij ook geen (medische) stukken heeft overgelegd om aan te tonen dat deze bevindingen onjuist zijn.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht wordt vergoed, bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.