ECLI:NL:RBZWB:2023:4343

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
02-300355-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van en de handel in amfetamine, MDMA, hennep en hasjiesj en het ter beschikking stellen en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk

Op 23 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van en de handel in amfetamine, MDMA, hennep en hasjiesj, alsook het ter beschikking stellen en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 340 pillen MDMA, 447,3 gram amfetamine, en 65,4 gram hennep, evenals het ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met inbegrip van de bekennende verklaring van de verdachte en de overige bewijsmiddelen. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van enkele ten laste gelegde periodes, maar de rechtbank concludeerde dat hij zich schuldig had gemaakt aan de handel in en het voorhanden hebben van de genoemde verdovende middelen en vuurwerk.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 406 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 240 uur opgelegd, te vervangen door 120 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd. Het in beslag genomen geldbedrag van € 3.919,35 werd verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn inspanningen om een stabiel leven op te bouwen na zijn aanhouding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-300355-21
vonnis van de meervoudige kamer van 23 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1999 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [postcode01] [plaats01] , [adres01] ,
raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met een ander professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, aan een ander ter beschikking heeft gesteld en voorhanden heeft gehad. Daarnaast heeft verdachte 340 pillen MDMA en 447,3 gram amfetamine, 65,4 gram hennep voorhanden gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier. Wat betreft de pleegperiode van de handel in zowel de verdovende middelen als het vuurwerk kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat verdachte in de periode van 30 september 2021 tot en met 4 november 2021 samen met de medeverdachte heeft gehandeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Wel kan gelet op de bewijsmiddelen in het dossier van de feiten 2, 3 en 4 slechts een korte periode worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 (het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk)
Het in de tenlastelegging genoemde vuurwerk is in de woning van de medeverdachte aangetroffen. Uit de verklaring van verdachte ter zitting volgt dat hij wist dat dit vuurwerk in de woning van de medeverdachte aanwezig was en dat hij daar samen met hem de beschikkingsmacht over had. Een deel van het vuurwerk is onderzocht en kan worden aangemerkt als professioneel vuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit. De rechtbank stelt vast dat een deel van de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden niet overeenkomt met de hoeveelheid die is onderzocht, waardoor deze onderdelen maar gedeeltelijk bewezen kunnen worden verklaard. Daarnaast is naar een deel van het in de tenlastelegging genoemde vuurwerk in het geheel geen onderzoek gedaan. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of het niet onderzochte vuurwerk in strijd is met het Vuurwerkbesluit. De rechtbank zal verdachte van die onderdelen vrijspreken.
Al met al acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zodanig als onder 4.4. is omschreven.
Feit 2 (de handel in illegaal vuurwerk)
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte heeft gehandeld in illegaal vuurwerk. De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen dat dit heeft plaatsgevonden in de periode van 30 september 2021 tot en met 4 november 2021 en spreekt verdachte vrij van de overige ten laste gelegde periode.
Feiten 3 en 4 (het voorhanden hebben en de handel in verdovende middelen)
De rechtbank acht gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier bewezen dat verdachte op 4 november 2021 de hem onder 3 en 4 ten laste gelegde soft- en harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank acht op basis van deze bewijsmiddelen eveneens bewezen dat verdachte in de periode van 30 september 2021 tot en met 4 november 2021 samen met de medeverdachte heeft gehandeld in soft- en harddrugs. Verdachte wordt gedeeltelijk vrijgesproken van de overige ten laste gelegde periode.
Al met al acht de rechtbank de feiten 3 en 4 voor wat betreft de handel en het opzettelijk aanwezig hebben wettig en overtuigend bewezen, zodanig als onder 4.4. is omschreven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 4 november 2021 te Goes, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten:
- 14 dozen Gold Thunder
- 12 dozen Storm
- 10
dozenBombes
- 23 stuks Bombes
-
een aantalstuks Variegated Strobe
- 21 dozen Cobra 6
- 16 dozen Bomba
-
een aantaldozen Silver wave
-
een aantal stuksSilver wave to pink
- 40 dozen Mega black devil
- 21 stuks Big boy
- 13 stuks Scream
- 59 stuks Spain cracker
- 20 stuks 2 inch Shells
voorhanden heeft gehad en heeft opgeslagen;
feit 2
in de periode van 30 september 2021 tot en met 4 november 2021 te Goes, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, aan anderen ter beschikking gesteld, immers hebben verdachte en zijn mededader, meermalen, aan personen, (telkens) een hoeveelheid Gold Thunder en/of Storm en/of Gold Strobe en/of Bombes en/of Variegated Strobe en/of Cobra 6 en/of Bomba en/of Silver wave en/of Silver wave to pink en/of Mega black devil en/of Big boy en/of Scream en/of Display Shell en/of Professioneel lont en/of Spain cracker en/of Shells, in ieder geval professioneel vuurwerk, ter beschikking gesteld;
feit 3
hij in
de periodevan 30 september 2021 tot en met 4 november 2021 te Goes, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
hoeveelhedenamfetamine
en MDMA,middel
enals bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en
op 4 november 2021 te Goes tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad, 340 pillen MDMA en 447,3 gram
amfetamine, zijnde amfetamine
en MDMA,middel
enals bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 4
in de periode van 30 september 2021 tot en met 4 november 2021 te Goes, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
een hoeveelheid hennep en hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en
op 4 november 2021 te Goes tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 65,4 gram, zijnde hennep en een hoeveelheid van ongeveer 26,5 gram, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de gevolgen die een langdurige gevangenisstraf voor hem zouden hebben. Voor zijn aanhouding had verdachte problemen op diverse leefgebieden. Na zijn aanhouding heeft verdachte een stabiel leven opgebouwd. Hij heeft een eigen woonruimte, een relatie en heeft werk en inkomen. Daarnaast is er gewerkt aan zijn financiële problemen en is verdachte gestopt met blowen. Gebleken is dat hij na de schorsing van de voorlopige hechtenis gemotiveerd is geweest om zijn leven een andere wending te geven. Gelet op de lange periode sinds de aanvang van de schorsing van de voorlopige hechtenis, de hieraan verbonden schorsingsvoorwaarden en zijn huidige persoonlijke omstandigheden wordt verzocht om geen onvoorwaardelijke straf langer dan het voorarrest aan verdachte op te leggen. Mocht de rechtbank hieraan voorbij gaan en een onvoorwaardelijke straf aan verdachte opleggen, dan wordt verzocht om dit te doen in de vorm van een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met de medeverdachte professioneel vuurwerk voorhanden gehad en verhandeld, waarvan het particulier gebruik verboden is. Het opslaan en voorhanden hebben van illegaal vuurwerk is zeer gevaarlijk. Het vuurwerk was opgeslagen in de woning van de medeverdachte, met alle risico’s van dien voor de personen en goederen in de omgeving. Het is algemeen bekend dat vuurwerk bij ontploffing enorme schade aan de woning en de omliggende panden kan aanrichten en letsel bij de bewoners kan veroorzaken. Niettemin nam verdachte welbewust het risico om dat vuurwerk in zijn woning te bewaren. Door zijn handelwijze heeft verdachte aanzienlijke veiligheidsrisico’s genomen.
Verdachte heeft zich daarnaast samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van en de handel in amfetamine, MDMA, hennep en hasjiesj. Dit zijn stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en sterk verslavend werken. Daarnaast ontstaat er door de handel in drugs onrust in en overlast voor de samenleving, omdat de aanwezigheid van drugs onder meer zorgt voor een aanloop van personen bij een woning, waaronder verslaafden. Het is een feit van algemene bekendheid dat een drugsverslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen wordt bekostigd, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Daarom dient hiertegen opgetreden te worden. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het rapport van de reclassering van 5 juni 2023. Hieruit blijkt dat er in het verleden problemen waren op diverse leefgebieden.
Verdachte beschikte niet over eigen huisvesting, had geen werk en inkomen, had schulden en een (deels) negatief sociaal netwerk. Verder kent verdachte een problematische jeugd. Dit heeft zijn weerslag op zijn psychisch functioneren gehad, zo veronderstelt de reclassering, en dit leek de belangrijkste reden dat het hem niet lukte stabiliteit op de diverse leefgebieden te bereiken. Inmiddels is het verdachte gelukt om stabiliteit te vinden op de verschillende leefgebieden zoals, huisvesting, financiën, sociaal netwerk, middelengebruik en dagbesteding. Hij heeft in de afgelopen periode een stabiel leven opgebouwd.
De verwachting is dat het verdachte zal lukken om deze stabiliteit, ook zonder verdere hulp en begeleiding van de reclassering, te behouden. De reclassering adviseert daarom een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met de relatief korte pleegperiode van de handel, het tijdsverloop en de langdurig lopende schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. Gelet op de feiten en omstandigheden ziet de rechtbank wel aanleiding om sterk af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank wil de positieve weg die verdachte heeft ingezet niet doorkruisen met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met name zijn baan en inkomen zijn van belang om de door hem bereikte stabiliteit te behouden.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat het passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 406 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank legt het voorwaardelijk strafdeel op om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd van twee jaar verbinden. De rechtbank stelt vast dat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf al in het kader van het voorarrest heeft ondergaan. Dat betekent dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven. Daarnaast zal de rechtbank om de ernst van de feiten te benadrukken de maximale taakstraf aan verdachte opleggen, te weten voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 hechtenis indien de taakstraf niet goed wordt uitgevoerd.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerp (te weten het geldbedrag van in totaal € 3.919,35) zal verbeurd worden verklaard. Nu bewezen is verklaard dat verdachte zich heeft bezig gehouden met de handel in vuurwerk, soft- en harddrugs is het aannemelijk geworden dat verdachte dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk met de handel hiervan heeft verdiend.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en
1.2.2 van het Vuurwerkbesluit,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 2, telkens:het medeplegen van het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, meermalen gepleegd;
feit 3:het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,;
feit 4:het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 406 (vierhonderdzes) dagen, waarvan 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal
€ 3.919,35 (G2394522 en G2394535);
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 juni 2023.
Mr. Kempen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.