ECLI:NL:RBZWB:2023:4305

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
02-238870-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaak wegens onvoldoende wettig bewijs en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

In de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting en seksueel binnendringen van de benadeelde partij, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2023 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof zowel primair verkrachting als subsidiair seksueel binnendringen bij de benadeelde partij, die volgens de aanklacht niet in staat was weerstand te bieden door een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de beoordeling van het bewijs heeft de officier van justitie betoogd dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, onder andere gebaseerd op de aangifte van de benadeelde partij en verklaringen van getuigen. De verdediging daarentegen stelde dat er geen wettig bewijs was en dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende steun boden voor de aangifte.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaring van de benadeelde partij werd als niet onbetrouwbaar beschouwd, maar er ontbrak steunbewijs om de aangifte te onderbouwen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De kosten van de verdachte werden begroot op nihil.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-238870-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De ter zitting gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
[benadeelde] heeft verkracht (primair), dan wel seksueel is binnengedrongen bij die [benadeelde] terwijl zij in een staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde of aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed, dat zij niet in staat was daar weerstand te bieden (subsidiair).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [benadeelde] en baseert zich daarbij op de aangifte door [aangeefster] , de verklaring van [benadeelde] en de verklaring van de [getuige] .
De officier van justitie heeft er daarbij op gewezen dat [benadeelde] eenduidig heeft verklaard, dat de [getuige] emoties bij haar heeft waargenomen en dat uit de verklaring van [aangeefster] volgt dat [benadeelde] heel gespannen was. De verklaring van verdachte is geforceerd en niet invoelbaar. Daarnaast heeft verdachte op zitting anders verklaard dan bij de politie, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen nu er geen sprake is van wettig bewijs. [aangeefster] en [getuige] betreffen de-auditu getuigen. De rittenstaat ondersteunt de verklaring van [benadeelde] niet en het DNA-onderzoek op de kleding van [benadeelde] heeft niet geleid tot een positieve match met het DNA van verdachte.
Subsidiair is de raadsman van mening dat er geen sprake is van overtuigend bewijs nu [benadeelde] niet kan verklaren over bepaalde details en zij pas na enkele dagen melding heeft gemaakt van het vermeende voorval. De raadsman heeft daarbij ook gewezen op de overgelegde beeldvorming van [benadeelde] en de verklaring van verdachte.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier onvoldoende aanknopings-punten biedt om vast te stellen dat [benadeelde] in een staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde of aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed, dat zij niet in staat was daar weerstand te bieden en dat verdachte daarvan wist.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Deze zaak betreft een zogenoemde zedenzaak. In dergelijke zaken staat de rechtbank vaak voor de taak om vast te stellen wat er precies is gebeurd bij een incident waarbij slechts twee personen aanwezig waren, namelijk de aangever en de verdachte. Veelal staat de beschuldigende verklaring van de aangever tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. Rechtstreekse getuigen van de gebeurtenissen zijn er vaak niet. Wanneer de verdachte ontkent, is er maar één getuige van de relevante handelingen zelf, namelijk de aangever.
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus meer bewijs zijn; iets dat die verklaring wezenlijk ondersteunt. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de belastende verklaring worden genoemd ondersteuning vindt in één of meer bewijsmiddelen. Het ondersteunende bewijsmateriaal mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van de aangever en moet bovendien uit een andere ‘bron’ komen.
Vanuit voornoemd kader overweegt de rechtbank in de onderhavige zaak als volgt.
[benadeelde] heeft in haar aangifte een situatie beschreven waarbij verdachte met zijn vingers bij haar zou zijn binnengedrongen tijdens een rit in de taxi van verdachte op weg van haar dagbesteding naar huis. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [benadeelde] niet op voorhand onbetrouwbaar is. Zij verklaart consistent en verklaart uit eigen beweging. Gelet op wat de rechtbank aan informatie heeft gekregen over de persoon van aangeefster benadert de rechtbank haar verklaring wel met de nodige behoedzaamheid. Zo wordt [benadeelde] in de bijlage bij de aangifte beschreven als een persoon wiens beleving erg egocentrisch is. Ze kan een eigen werkelijkheid maken. In de getuigenverklaring van [getuige] wordt [benadeelde] omschreven als iemand die in haar hoofd een eigen verhaal kan maken.
Daarbij komt dat in de aangifte van [benadeelde] weinig concrete details zijn beschreven over wat precies zou zijn voorgevallen. Gelet op het voorgaande is de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde] moeilijk te beoordelen. De rechtbank laat het oordeel over de betrouwbaarheid in het midden nu er in dit dossier geen sprake is van steunbewijs.
Het dossier bevat een getuigenverklaring van [getuige] , de persoonlijk begeleidster van [benadeelde] . Hierover stelt de rechtbank vast dat [getuige] verklaart over wat zij van [benadeelde] heeft gehoord. De bron van informatie van deze getuige is dus [benadeelde] zelf geweest waardoor er geen sprake is van een zelfstandig bewijsmiddel. Weliswaar verklaart [getuige] ook over de emotionele reactie van [benadeelde] die [getuige] waarnam toen [benadeelde] over het incident aan haar vertelde, maar deze waarneming is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te merken als een heftige gemoedstoestand. Bovendien was het geen emotionele reactie direct na het voorval, maar een reactie van een paar dagen later. Aldus is er in deze zaak onvoldoende ondersteunend bewijs.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat zij niet kan vaststellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde. Hiertoe is er te weinig wettig bewijs. Daarom spreekt de rechtbank verdachte vrij.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 2.280,00 ten aanzien van immateriële schade voor het ten laste gelegde feit .
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. T.M. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 juni 2023.