ECLI:NL:RBZWB:2023:4272

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
02-323981-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwezigheid van harddrugs en voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA

Op 23 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van harddrugs en het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA. De verdachte, geboren in 1996, werd bijgestaan door raadsman mr. I. Azarkan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte het samen met anderen bereiden, bewerken, verwerken en aanwezig hebben van MDMA en methamfetamine, evenals het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van deze stoffen.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de productie van MDMA. De verdachte had op 11 november 2021 een bestelbus gehuurd en samen met anderen vaten geladen die later gevuld bleken te zijn met PMK en MDMA. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten in vereniging handelden en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 315 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte in het geheel, zijn justitiële verleden en de aanbevelingen van de reclassering. De verdachte werd als kwetsbaar beschouwd en er werd aandacht besteed aan zijn positieve ontwikkeling tijdens het schorsingstoezicht. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en het hebben van een dagbesteding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/323981-21
vonnis van de meervoudige kamer van 23 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1996 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [postcode01] [plaats01] , [adres01] ,
raadsman mr. I. Azarkan, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 juni 2023, waarbij de officier van justitie mr. J.J. Peerboom en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1) het samen met anderen bereiden, bewerken, verwerken en vervaardigen of aanwezig hebben van MDMA en methamfetamine en
2) het samen met anderen plegen van voorbereidingshandelingen voor het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van MDMA en methamfetamine.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van feit 1 stelt hij zich op het standpunt dat alleen tot een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van MDMA kan worden gekomen en vordert hij partiële vrijspraak van het overige onder feit 1 tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er wordt gewezen op het alternatieve scenario dat de in de bestelbus aangetroffen goederen door anderen dan verdachte en de medeverdachte in de bestelbus zijn gestopt, nadat de bestelbus door hen was achtergelaten in Bergen op Zoom.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 11 november 2021 heeft [medeverdachte01] een bestelbus, een VW Crafter, gehuurd in het bijzijn van verdachte. Zij zijn vervolgens gezamenlijk met de bestelbus naar een garagebox aan de Veilingdreef in Bergen op Zoom gereden. Bij deze garagebox stapten er drie personen uit de bestelbus, waaronder verdachte en [medeverdachte01] . Zij hebben bij de garagebox lege vaten in de bestelbus geladen, die qua kleur en vorm overeenkomen met de een dag later in de bestelbus aangetroffen volle vaten. Vervolgens zijn de drie personen weer in de bestelbus gestapt en hebben zij bij tankstation Vliete in Krabbendijke een tussenstop gemaakt. Daarna is de bestelbus naar het [adres02] in [plaats02] gereden. Verdachte heeft ter zitting verklaard de hele dag in de bestelbus te hebben gezeten en meerdere tussenstops te hebben gemaakt. Dat verdachte bij deze tussenstops ook uit is gestapt samen met de overige inzittenden, blijkt uit de camerabeelden van de garagebox en het tankstation. De rechtbank acht dan ook niet geloofwaardig dat verdachte gedurende de tussenstop aan de [adres02] in [plaats02] 58 minuten lang in de bestelbus is blijven zitten en stelt vast dat verdachte samen met [medeverdachte01] en de derde inzittende bij de woning aan [adres02] in [plaats02] is geweest.
Bij de woning in [plaats02] bevond zich een loods. Deze loods is later onderzocht, waarbij een sterke zoete anijsachtige geur werd opgemerkt, die werd herkend als de geur van een drugslaboratorium. Ook werden er PMK, zijnde één van de grondstoffen van MDMA, en PMK-gerelateerde stoffen aangetroffen.
De bestelbus werd op 12 november 2021 door het verhuurbedrijf opgehaald van de locatie waar deze was achtergelaten. In de bestelbus stonden tientallen vaten en er hing een zoete anijsachtige geur. In de vaten werden PMK, methylamine en een lage concentratie MDMA aangetroffen en ook werden goederen aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij de vervaardiging van synthetische drugs en precursoren. Verder werd er afval aangetroffen dat past bij afval van de omzetting naar een precursor en ook gebruikersgoederen, zoals drukmeters, waterstofgasdrukventielen en krachtstroomaansluitingen.
De rechtbank stelt vast dat de bestelbus leeg was toen deze een dag eerder aan [medeverdachte01] werd verhuurd. Vervolgens zijn daar in Bergen op Zoom door verdachte, [medeverdachte01] en een derde persoon lege vaten in geladen, die overeenkomen met de vaten die een dag later gevuld met PMK en een hoeveelheid MDMA in de bestelbus werden aangetroffen. Na het inladen van de vaten zijn zij met de bestelbus bij de loods in [plaats02] geweest, in welke loods vervolgens PMK werd aangetroffen en zich naar alle waarschijnlijkheid een inmiddels ontmanteld drugslaboratorium bevond. De rechtbank stelt dan ook vast dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte samen met [medeverdachte01] en de derde persoon in de loods in [plaats02] de later in de vaten aangetroffen vloeistoffen in de bestelbus heeft ingeladen.
Door de verdediging is het alternatieve scenario geschetst dat de in de bestelbus aangetroffen goederen door anderen dan verdachte, [medeverdachte01] en de derde inzittende in de bestelbus zijn gestopt, nadat de bestelbus door hen was achtergelaten in Bergen op Zoom. De rechtbank acht dit scenario niet aannemelijk geworden, nu de vaten die werden aangetroffen overeenkomen met de vaten die door verdachte, [medeverdachte01] en de derde inzittende in Bergen op Zoom werden ingeladen in de bestelbus. Bovendien is verdachte samen met de andere inzittenden bij een loods geweest waar PMK werd aangetroffen en zich naar alle waarschijnlijkheid een ontmanteld drugslaboratorium heeft bevonden. Dat vervolgens door anderen dan verdachten drugsgerelateerde goederen in de bestelbus zijn gestopt, terwijl ook geen sprake was van sporen van braak aan de bestelbus, acht de rechtbank niet aannemelijk. Het alternatief scenario wordt als zijnde niet aannemelijk gepasseerd.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte01] en de derde aanwezige persoon een hoeveelheid MDMA aanwezig heeft gehad, zoals ten laste is gelegd onder feit 1. Voor de overige onder feit 1 ten laste gelegde handelingen bevat het dossier onvoldoende bewijs. De rechtbank zal verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Nu op basis van de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte, [medeverdachte01] en de derde persoon voortdurend in elkaars gezelschap verkeerden, en een aannemelijke verklaring van verdachte daarover is uitgebleven, acht de rechtbank bewezen dat het feit in vereniging is gepleegd.
Feit 2
Zoals hiervoor is overwogen, heeft [medeverdachte01] op 11 november 2021 een bestelbus, een VW Crafter, gehuurd in het bijzijn van verdachte. In deze bestelbus zijn een dag later PMK, methylamine, drukmeters, waterstofgasdrukventielen en krachtstroomaansluitingen aangetroffen, waarvan de rechtbank op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden vaststelt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte dit samen met [medeverdachte01] en de derde persoon in de loods in [plaats02] in de bestelbus heeft ingeladen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hoeveelheid en de aard van de in de bestelbus aangetroffen goederen, het niet anders kan dan dat deze goederen in onderling samenhang bezien, bestemd waren voor de productie van MDMA en dat de verdachten dit ook wisten. De goederen waren ook afkomstig van een locatie waar zich naar alle waarschijnlijkheid een drugslaboratorium had bevonden.
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verdachte samen met [medeverdachte01] en de derde aanwezige persoon goederen die bestemd zijn tot de productie van MDMA voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het voorbereiden dan wel bevorderen van de productie van MDMA, zoals ten laste is gelegd onder feit 2.
Gelet op de gezamenlijke uitvoering door verdachte, [medeverdachte01] en de derde persoon komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 11 november 2021 te [plaats02] , gemeente Noord-Beveland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 11 november 2021 te [plaats02] , gemeente Noord-Beveland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een hoeveelheid MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- daarbij behulpzaam te zijn en daartoe gelegenheid en middelen te verschaffen, en
- zich en anderen middelen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, en
- voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten,
immers, hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders toen aldaar
* een bestelbus (VW Crafter) gehuurd en
* hoeveelheden Piperonyl-Methyl-Keton ook wel PMK genaamd en hoeveelheden Methylamine en productieapparatuur en gebruikersgoederen zoals drukmeters en
waterstofgasdrukventielen en krachtstroom-aansluitingen voorhanden gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het deelnemen aan een gedragsinterventie, meewerken aan ambulante begeleiding en het hebben en behouden van dagbesteding.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met het positieve reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt. Verzocht wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, met een deel voorwaardelijk, een flinke proeftijd en eventueel nog een taakstraf als de rechtbank dat nodig acht. Op deze manier wordt de positieve weg die verdachte aan het bewandelen is, niet doorkruist.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen die zagen op de productie van MDMA en heeft ook een hoeveelheid MDMA aanwezig gehad. Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Van bedoeld circuit gaat een sterk ondermijnende en maatschappelijk ontwrichtende werking uit. Ten slotte leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. Verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en zich slechts door eigen financieel gewin laten leiden. Wel heeft de rechtbank oog voor de ondergeschikte rol die verdachte in het geheel lijkt te hebben gespeeld. Verdachte lijkt een loopjongen te zijn geweest.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat ten aanzien van feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor Opiumwetfeiten. Verder is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit komt naar voren dat de leefgebieden huisvesting, werk, inkomen, vrienden, psychosociaal functioneren en houding criminogeen zijn. Verdachte heeft het MBO verlaten zonder diploma en het lijkt hem als volwassene niet te lukken om zijn leven zelfstandig op orde te krijgen. Ten tijde van de delicten was verdachte dakloos, zonder dagbesteding en zonder inkomen. Hij verbleef bij zijn moeder, totdat hij in november 2022 een eigen sociale huurwoning kreeg. Verdachte lijkt echter zijn vaardigheden weinig te hebben ontwikkeld en lijkt kwetsbaar te zijn voor negatieve beïnvloeding. Zodoende wordt een training en begeleiding geïndiceerd geacht, zodat verdachte voldoende zelfredzaam wordt. Tijdens het huidige schorsingstoezicht is hier een begin mee gemaakt en zijn vele praktische problemen opgelost. Toezicht op voortzetting van de positieve lijn wordt geïndiceerd geacht. De kans op recidive wordt als hoog-gemiddeld geschat op basis van zijn justitieverleden en zolang verdachte zijn praktische zaken zoals financiën, dagbesteding en huisvesting niet op orde heeft. Tijdens het huidige schorsingstoezicht is echter veel bereikt en recentelijk heeft verdachte een eigen woning gekregen. Aandachtspunten zijn de houding van verdachte, zijn beperkte vaardigheden en zijn sociale netwerk. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, ambulante begeleiding en zorgdragen voor dagbesteding.
De rechtbank acht gelet op al het voorgaande een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, waarvan een gedeelte gelijk aan het voorarrest onvoorwaardelijk en een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank verbindt hieraan de door de reclassering geadviseerde en de hierna nader genoemde bijzondere voorwaarden. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf op van 120 uur.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14, 22c, 22d, 47, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, in vereniging gepleegd en
feit 2:een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben,
waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, in vereniging gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 315 (driehonderdvijftien) dagen, waarvan 180 (honderdtachtig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij reclassering Leger des Heils op het adres Binckhorstlaan 287 - A, 2516 BC
’s-Gravenhage, 070-3922703, en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden training (CoVa) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, waarbij de reclassering bepaalt welke training het precies wordt en waarbij verdachte zich moet houden aan de afspraken en aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de trainer/begeleider aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt ambulant zal laten begeleiden bij het regelen van zijn praktische zaken door het Leger des
Heils of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, welke begeleiding reeds is gestart;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, om te waarborgen dat hij een vaste dagbesteding in de vorm van werk en/of opleiding heeft en behoudt, minimaal 24 uur per week arbeid zal verrichten en/of een opleiding zal volgen, bij een door de reclassering goed bevonden werkgever/instelling, zolang de reclassering dat nodig acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 juni 2023.