4.3Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het overeenkomstig signalement (met name de zwarte schoenen met witte zool) van de man op de verschillende beelden, het gegeven dat er vrijwel geen andere mensen in de buurt liepen, de opmerking van de overvaller over de briefjes van vijf/vijftig en het korte tijdsbestek tussen de pintransactie en de overval, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat de persoon bij de geldautomaat dezelfde persoon is geweest als de persoon die [slachtoffer01] heeft overvallen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of ook de conclusie kan worden getrokken dat
verdachtedie persoon is geweest.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de beoordeling van herkenningen. Dit geldt te meer als deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen. Het komt er bij de beoordeling van het bewijs op aan dat kan worden getoetst of de aan de hand van foto’s of beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning zijn de volgende elementen van belang. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de camerabeelden of stills daarvan, voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Hierbij is van belang wat de mate van kwaliteit van de beelden is en in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Het tweede beoordelingselement staat daarmee in nauw verband, namelijk hoe goed de herkenner verdachte kent. Hoe beter men verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht. Ten slotte dient de rechtbank te bekijken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
De rechtbank merkt op dat zij voor de beoordeling van de camerabeelden en de herkenning van verdachte is aangewezen op de kwaliteit van de stills die zich in het dossier bevinden. De kwaliteit van de bewegende beelden kan de rechtbank niet beoordelen, aangezien deze niet door het Openbaar Ministerie aan het dossier zijn toegevoegd. De stills in het dossier zijn slecht van kwaliteit en de persoon waar het om gaat is op geen van de stills duidelijk, frontaal in beeld.
[verbalisant01] geeft in zijn proces-verbaal aan dat hij de persoon op de screenshots herkent als verdachte aan de inhammen in zijn haar en aan zijn gezichtsbeharing. De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze persoonskenmerken niet voldoende specifiek en onderscheidend zijn om daarop de herkenning te kunnen baseren. [verbalisant01] heeft niets vermeld over bijvoorbeeld de houding, het postuur, de kaaklijn, de vorm van het gezicht, de neus, de oren, de kin, de ogen en de vorm van de oogkassen van de persoon, die maken dat de man op de screenshots met een hoge mate van zekerheid de verdachte is. De enkele omstandigheid dat [verbalisant01] verdachte vijf dagen voor zijn herkenning gedurende een uur verhoord heeft, maakt niet dat hij hem dermate goed kent dat met zo weinig visuele kenmerken kan worden volstaan. Zijn herkenning zal daarom niet voor het bewijs worden gebezigd.
[verbalisant02] noemt in zijn proces-verbaal van bevindingen weliswaar een aantal kenmerken van de persoon op de beelden ‒ te weten zijn lengte, postuur, wenkbrauwen en blik/oogopslag ‒ maar hij geeft daarbij nadrukkelijk aan dat hij niet met zekerheid kan zeggen dat de persoon op de beelden verdachte betreft. Dit schept voor de rechtbank onvoldoende duidelijkheid en zekerheid om daarop de herkenning van verdachte te baseren.
Daarnaast zijn in het dossier twee processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant02] en [verbalisant03] aanwezig, waaruit blijkt dat zij [getuige01] hebben gehoord. [getuige01] kent verdachte goed, aangezien hij een tijd bij haar in huis heeft gewoond. Verdachte is op Oudejaarsavond, de avond van de afpersing, bij [getuige01] op bezoek geweest en [getuige01] zou verdachte hebben herkend op één van de stills van de camerabeelden van de pinautomaat. Evenals de raadsman plaatst de rechtbank echter vraagtekens bij haar verklaringen en herkenning. Zo verklaart [getuige01] wisselend over de tijdstippen waarop verdachte was gekomen en weer was weggegaan. Bij doorvragen zegt ze die tijden helemaal niet meer te weten. De verbalisanten hebben haar bovendien uitsluitend en eenzijdig bevraagd over verdachte. Bij het tweede verhoor vijf dagen later hebben zij haar enkel de stills getoond waarop zij op één van de twee stills verdachte herkende. Vanwege het voorgaande kan op basis van de verklaringen van [getuige01] niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte de persoon op de stills is.
Van aanvullend bewijs waaruit is af te leiden dat verdachte de persoon op de camerabeelden is, is niet gebleken. De rechtbank heeft acht geslagen op de informatie dat de telefoon van verdachte op 31 december 2022 tussen 18.36 uur en 20.11 uur verbinding maakte met de zendmast op de locatie Goudend te Middelburg, gelegen achter het winkelcentrum Dauwendaele. Dit zou kunnen dienen als objectief bewijsmiddel. Echter, de dekking van deze zendmast beslaat een dermate groot gebied dat dit er niet op hoeft te wijzen dat verdachte ook direct kan worden gelinkt aan de locaties van de pinautomaat en de overval. Dat de dader [slachtoffer01] heeft aangesproken in gebrekkig Nederlands en heeft gezegd dat hij geld nodig heeft om zijn gezin te verzorgen, leveren zelfs contra-indicaties op voor de conclusie dat verdachte de dader zou zijn. De rechtbank heeft immers ter zitting waargenomen dat verdachte goed en accentloos Nederlands spreekt en zij heeft begrepen dat hij geen vrouw of gezin hoeft te onderhouden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te kunnen concluderen dat verdachte degene is die op de camerabeelden is te zien en daarmee ook dat hij de afpersing heeft gepleegd.