ECLI:NL:RBZWB:2023:4254

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
02/198876-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een breekijzer leidend tot gebroken kaak en deels voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 23 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1965, werd ervan beschuldigd op 7 augustus 2022 in [plaats01] een kopstoot te hebben gegeven aan [slachtoffer01] en vervolgens met een breekijzer tegen het hoofd van het slachtoffer te hebben geslagen, wat resulteerde in een gebroken kaak. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 juni 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde feit van zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank achtte het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de medische rapporten die het letsel van het slachtoffer bevestigden.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 273 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 120 uur opgelegd. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de noodzaak voor behandeling. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer01], tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte € 2.007,59 moest betalen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank benadrukte het belang van de voortzetting van de behandeling van de verdachte en de noodzaak om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/198876-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1965 te [geboorteplaats01] ,
ingeschreven op het adres [postcode01] [plaats01] , [adres01] ,
raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 juni 2023, waarbij de officier van justitie mr. J.J. Peerboom en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
poging tot doodslag door met een breekijzer tegen het hoofd van [slachtoffer01] te slaan,
subsidiair ten laste gelegd als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, namelijk een gebroken kaak, door een kopstoot te geven en met een breekijzer tegen het hoofd te slaan,
meer subsidiair ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling door met een breekijzer tegen het hoofd te slaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde. Hij acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte ter zitting en de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vraag of het subsidiair dan wel het meer subsidiair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft het feit bekend. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 9 juni 2023;
- de aangifte van [slachtoffer01] van 7 augustus 2022, opgenomen op pagina 60 van het proces-verbaal geregistreerd onder proces-verbaalnummer PL2000-2022209928, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Markiezaten, basisteam Bergen op Zoom;
- de geneeskundige verklaring van 8 augustus 2022, opgenomen op pagina 66 van het proces-verbaal geregistreerd onder proces-verbaalnummer PL2000-2022209928, van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Markiezaten, basisteam Bergen op Zoom.
Poging tot doodslag
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of kan worden bewezen dat verdachte aangever van het leven heeft willen beroven. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Aangever verklaart weliswaar zelf dat hij met kracht met het breekijzer is geslagen, maar verder is er geen bewijs om vast te stellen dat er bij verdachte sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het van het leven beroven van aangever. Van het primair tenlastegelegde wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Zware mishandeling
Door het slaan met het breekijzer tegen het hoofd van aangever, heeft aangever een gebroken kaak opgelopen. Het toegebrachte letsel is van dien aard dat aangever de volgende dag een operatieve ingreep heeft moeten ondergaan. Er is sprake van een mogelijk blijvend doof gevoel aan de onderlip en kin aan de rechterkant en de genezingsduur werd geschat op zes weken. Gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad merkt de rechtbank dit letsel aan als zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aan verdachte subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 7 augustus 2022 te [plaats01] , gemeente Tholen aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak, heeft toegebracht door die [slachtoffer01] een kopstoot te geven en vervolgens met kracht met een breekijzer tegen het hoofd te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest. Gevorderd wordt aan het voorwaardelijke deel een aantal bijzondere voorwaarden te verbinden, namelijk een meldplicht, meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling, een contactverbod met aangever, meewerken aan middelencontrole en een locatieverbod voor [plaats01] en tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden te bevelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het reeds uitgezeten voorarrest en een maximale taakstraf, zodat kan worden ingezet op behandeling van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door aangever met een breekijzer tegen het hoofd te slaan, waardoor hij een gebroken kaak opliep. Dit agressieve handelen van verdachte heeft niet alleen letsel tot gevolg gehad, maar heeft aangever ook zeer beangstigd. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Wel heeft verdachte ter zitting openheid van zaken gegeven, spijt betuigd en verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De rechtbank let bij de oplegging van de straf onder meer op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij vaak aansluiting wordt gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) betreft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden.
De rechtbank slaat acht op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet recent met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport van 8 maart 2023 dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit blijkt dat er bij verdachte problemen worden geconstateerd op de leefgebieden huisvesting, dagbesteding, financiën, relatie partner, gezin en familie en psychosociaal functioneren. Er komen risico’s voort uit psychosociale problematiek die kunnen leiden tot delictgedrag. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld en het risico op letselschade eveneens als gemiddeld. Verdachte is in het verleden gediagnosticeerd met een depressieve stoornis. Vermoed wordt dat sprake is van psychische problematiek (PTSS, dissociatieve stoornis). Verdachte wekt de indruk last te hebben van herbelevingen en flash-backs. Diagnostiek en indien geïndiceerd gespecialiseerde behandeling wordt noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met meerdere bijzondere voorwaarden op te leggen en tevens de dadelijke uitvoerbaarheid hiervan te bevelen, zodat het huidige behandeltraject kan worden voortgezet.
De rechtbank acht gelet op al het voorgaande een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, waarvan een gedeelte gelijk aan het voorarrest onvoorwaardelijk en een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank verbindt hieraan de in de het dictum nader genoemde bijzondere voorwaarden.
Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf op voor de duur van 120 uur.
De rechtbank komt met deze strafoplegging lager uit dan de officier van justitie heeft gevorderd. Naast de omstandigheid dat de LOVS-oriëntatiepunten een lagere straf als uitgangspunt hanteren dan de richtlijnen van het openbaar ministerie, kan naar het oordeel van de rechtbank met deze straf worden volstaan omdat verdachte, zoals hiervoor overwogen, verantwoordelijkheid heeft genomen. Niet alleen heeft hij het feit, na de aanvankelijke ontkenning, bekend maar ook heeft verdachte tijdens de zitting excuses gemaakt en zich bereid verklaard geleden schade te vergoeden. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat het van belang is dat de reeds ingezette behandeling van verdachte wordt voortgezet en dat verdachte al behoorlijk is geconfronteerd met de gevolgen van het door hem gepleegde geweld. Zo heeft het locatieverbod feitelijk tot gevolg dat verdachte afstand zal of heeft moeten doen van zijn koopwoning in [plaats01] .
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten zware mishandeling. Gelet op de zorgen die naar voren komen uit het reclasseringsrapport, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 3.507,59, waarvan € 507,59 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, voor het ten laste gelegde feit, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De vordering is door verdachte niet betwist. De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding van € 507,59 acht de rechtbank dan ook geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
7 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige gedeelte verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van in totaal € 2.007,59, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 273 (tweehonderddrieënzeventig) dagen, waarvan 180 (honderdtachtig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, op het adres Rooseveltlaan 148, 4624 DE Bergen op Zoom, zal melden en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd laat diagnosticeren en behandelen door FPP van GGZ WNB of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt in samenspraak met de zorgverlener. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechtbank, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangever [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 1949, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in [plaats01] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechtenis zal worden toegepast van60 (zestig) dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van
€ 2.007,59, waarvan € 507,59 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01] , € 2.007,59 te betalen, waarvan € 507,59 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 juni 2023.