ECLI:NL:RBZWB:2023:4239

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
02-276440-22 en 10-096221-22 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, openlijk geweld, mishandeling en diefstal in vereniging.

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, openlijk geweld, mishandeling en diefstal in vereniging. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 1 juni 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte onder andere pogingen tot doodslag en zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze zware feiten. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging en openlijk geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel veroordeeld tot een jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan behandelingen. Tevens is de moeder van de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een bedrag van € 152,10 vorderde. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere werkstraf afgewezen, omdat de verdachte zijn behandeling moet kunnen voortzetten zonder overvraging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-276440-22 en 10-096221-22 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 15 juni 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 2008 te [geboorteplaats01] ,
verblijvende bij [verblijfplaats01] ,
raadsvrouw mr. M.T.H. Oeij, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 1 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1:op 26 oktober 2022 heeft geprobeerd [slachtoffer01] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in de richting van zijn buik te steken dan wel hem heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
Feit 2:op 26 oktober 2022 heeft geprobeerd [slachtoffer02] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in de richting van zijn borstkas te steken;
meer subsidiair is tenlastegelegd dat hij [slachtoffer02] heeft mishandeld door hem met een mes in zijn hand te steken;
Feit 3:op 25 oktober 2022 met anderen met (bedreiging met) geweld een helm en telefoon van [slachtoffer03] heeft gestolen dan wel openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen die [slachtoffer03] ;
Feit 4:op 3 september 2022 heeft geprobeerd [slachtoffer04] door (bedreiging met) geweld te dwingen om een bal en/of andere goederen af te geven dan wel die [slachtoffer04] heeft mishandeld;
Feit 5:op 3 oktober 2022 met een ander bij de Albert Heijn eten en drinken heeft gestolen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit. Er is echter wel wettig en overtuigend bewijs om te komen tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit, te weten de bedreiging van [slachtoffer01] (hierna: [slachtoffer01] ) met een mes. De officier van justitie baseert zich hiervoor op de aangifte van [slachtoffer01] , de verklaringen van getuigen [getuige01] en [slachtoffer02] en de whatsapp- en snapchatberichten die in het dossier zitten. Voor een bewezenverklaring van feit 2 is er naar de mening van de officier van justitie onvoldoende wettig en overtuigend bewijs en zij verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken. Ook voor het onder feit 3 primair tenlastegelegde feit is volgens de officier van justitie onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, en zij verzoekt verdachte ook hiervan vrij te spreken. Wel kan het onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde, te weten de openlijke geweldpleging, bewezen worden verklaard. Zij baseert zich op de bewijsmiddelen uit het dossier. Ten aanzien van feit 4 verzoekt de officier van justitie om verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde, te weten de afdreiging, maar het subsidiair tenlastegelegde feit van mishandeling kan wel bewezen worden. Dit blijkt uit de aangifte en de verklaring van verdachte ter zitting. Tot slot is er voldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van feit 5 te komen. Hoewel verdachte stelt dat hij was vergeten een deel van de producten af te rekenen, vindt de officier van justitie dat in de omstandigheid dat verdachte over een hekje is gesprongen en weggerend bevestiging dat een en ander is verlopen zoals benoemd in de aangifte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging brengt allereerst naar voren dat verdachte de feiten 1, 2, 3 en 5 ontkent.
Voor het primair en subsidiair onder feit 1 tenlastegelegde kan de opzet niet worden bewezen. Daarom dient verdachte hiervoor te worden vrijgesproken. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde, te weten de bedreiging. De verdediging bepleit voorts integrale vrijspraak voor hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd. Ook wordt vrijspraak bepleit voor het primair onder feit 3 tenlastegelegde. Het oogmerk van verdachte was niet gericht op het toe-eigenen van een helm en/of een telefoon en er is geen sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking ten aanzien van een diefstal. Het primair tenlastegelegde kan dan ook niet bewezen worden verklaard. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde, te weten de openlijke geweldpleging. Voor wat betreft feit 4 brengt de verdediging naar voren dat het oogmerk om aangever te dwingen tot afgifte van goederen ontbreekt, verdachte is op aangever afgestapt om hem aan te spreken over het feit dat hij zijn neefje zou hebben geslagen. Het primair tenlastegelegde kan niet bewezen worden verklaard. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde, te weten de mishandeling. Tot slot refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 5.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair tenlastegelegde poging doodslag en de subsidiair tenlastegelegde poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Van het daarvoor vereiste opzet op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel is – ook in voorwaardelijke zin – niet gebleken. Verdachte zal dan ook van het primair en subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van de meer subsidiair tenlastgelegde bedreiging. Vast staat dat verdachte aangever heeft getroffen bij de skatebaan. Verdachte bekent dat hij een mes heeft getrokken richting aangever. Hoewel hij ontkent dat hij stekende bewegingen heeft gemaakt en dat hij uitspraken heeft gedaan zoals tenlastegelegd, vindt de aangifte van [slachtoffer01] op deze punten steun in de verklaring van [slachtoffer02] . De rechtbank vindt ook deze bestandsdelen daarom wettig en overtuigend bewezen. De gedragingen waarbij verdachte stekende bewegingen met een mes maakt en daarbij bedreigende uitspraken doet, leiden ertoe dat bij aangever redelijkerwijs de vrees kon ontstaan om gestoken te worden en daarbij het leven te kunnen verliezen.
Het meer subsidiair tenlastegelegde kan dan ook voldoende wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Feit 2
[slachtoffer02] verklaart dat verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in zijn richting en dat hij hierdoor een kleine snee in zijn hand heeft opgelopen. Verdacht ontkent en de verklaring van aangever vindt geen steun in ander bewijs. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen onder feit 2 tenlastegelegd. Zij zal hem dan ook van het geheel onder feit 2 vrijspreken.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat de primair tenlastegelegde diefstal in vereniging met geweld niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Onvoldoende is komen vast te staan dat het oogmerk van verdachte gericht was op het wegnemen van goederen van [slachtoffer03] . Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van hetgeen primair onder feit 3 is tenlastegelegd.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging. Vast staat dat verdachte op 25 oktober 2022 samen met drie anderen buiten de Jumbo in Oost-Souburg was toen zij aangever zagen. Zij zijn achter hem aangerend, waarna aangever is weggerend en het Kruidvat in is gegaan. Eenmaal naar buiten gekomen trof hij verdachte en de drie anderen weer. Aangever verklaart dat verdachte en de anderen direct op hem afkwamen en door de verbalisant is op de camerabeelden van de Kruidvat waargenomen dat aangever werd ingesloten door de jongens. Aangever verklaart voorts dat verdachte een mes trok en dat hij een steekbeweging in zijn richting heeft gemaakt. Verdachte bekent dat hij een mes heeft getrokken in de richting van aangever.
Uit het hiervoor genoemde volgt dat verdachte samen met drie anderen een voor aangever dreigende situatie hebben gecreëerd door tot twee maal toe als groep over de openbare weg achter aangever aan te rennen en hem op enig moment ook in te sluiten. Hierbij heeft verdachte een mes getrokken in de richting van aangever en een stekende beweging gemaakt. Hoewel er geen verwondingen zijn ontstaan, kunnen de gedragingen gekwalificeerd worden als gewelddadigheden die de maatschappelijke rust en veiligheid hebben aangetast en dus als openlijk geweld. Door onderdeel uit te maken van de groep die achter aangever aanrende, het trekken van het mes en het maken van de stekende beweging heeft verdachte hier een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan geleverd.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat de primair tenlastegelegde afpersing niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Onvoldoende is komen vast te staan dat het oogmerk van verdachte gericht was op het wegnemen van goederen van [slachtoffer04] . Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 4 primair is tenlastegelegd.
Verdachte heeft bekend dat hij aangever met zijn vuist op het hoofd heeft geslagen. De rechtbank acht de subsidiair tenlastegelegde mishandeling, gelet op deze bekennende verklaring en de aangifte van het slachtoffer, wettig en overtuigend bewezen. Nu ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Feit 5
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal van goederen van de Albert Heijn. De aangifte in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen waarin de waarneming van de camerabeelden zijn besproken vormen hiertoe de bewijsmiddelen. De verklaring van verdachte bij de politie dat hij per ongeluk maar één broodje had gescand in plaats van twee wordt ongeloofwaardig geacht, nu er volgens de aangifte meer goederen (2 van in totaal 4 blikjes en 2 van in totaal 4 broodjes) niet waren gescand en nu verdachte nadat hij wordt aangesproken over het hekje springt en wegrent. Deze omstandigheid, voorafgegaan door het samen met een ander pakken van meerdere producten uit de schappen en vervolgens maar de helft daarvan scannen en afrekenen, rechtvaardigt in onderlinge samenhang beschouwd naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie dan dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zijnde verricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de in de tenlastelegging genoemde goederen. Op het moment van betaling van de helft van de uit het schap genomen producten heeft verdachte zich een zodanig feitelijke heerschappij over de producten verschaft dat de wegneming van de niet gescande producten als voltooid kan gelden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 26 oktober 2022 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen [slachtoffer01] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- die [slachtoffer01] de woorden toe te voegen "ik ga jullie dippen" en/of "ik ga jullie neersteken", en
- met een mes stekende bewegingen richting de buik van die [slachtoffer01] te maken;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
op 25 oktober 2022 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen op de openbare weg, de Kanaalstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer03] , welk geweld bestond uit het insluiten van die [slachtoffer03] en het met een mes stekende bewegingen richting die [slachtoffer03] maken;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
op 3 september 2022 te Vlissingen [slachtoffer04] heeft mishandeld door die [slachtoffer04] in het gezicht te stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
5
op 3 oktober 2022 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een ander,
2 frikandelbroodjes en 2 blikjes energydrank, die aan supermarkt de Albert Heijn, toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht )
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 200 dagen, met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 25 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd de bijzondere voorwaarden zoals omschreven door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) op te leggen, alsook de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden en het toezicht hierop.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij het opleggen van de straf rekening te houden met de conclusies uit de Pro Justitia rapportage omtrent de persoonlijke problematiek van verdachte, de aangevangen behandeling in [jeugdzorg01] , de voortzetting hiervan in het kader van MST en het advies van de Raad. Gelet hierop wordt verzocht om de eis van de officier van justitie te volgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal feiten, waarvan drie een gewelddadig karakter hebben. Bij twee van die drie feiten heeft verdachte een mes ter hand genomen. Verdachte schroomt niet om in het openbaar geweld toe te passen en/of te dreigen met geweld. De rechtbank vindt het zeer zorgelijk dat verdachte op zeer jonge leeftijd in korte tijd al meerdere ernstige feiten heeft gepleegd en dat hij niet terugdeinst om een mes op zak te dragen en deze “te trekken” richting mensen. Het meenemen en trekken van een mes om stoer te doen of om mee te dreigen, is volstrekt onacceptabel. Het trekken van een mes leidt geregeld tot het daadwerkelijk gebruik ervan met veelal desastreuze gevolgen voor degenen die geraakt worden. Met zijn gedragingen heeft hij niet alleen het gevoel van veiligheid van de slachtoffers aangetast en hen angst bezorgd, maar dergelijke gedragingen veroorzaken ook bij omstanders en in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte heeft zich hier niet om bekommerd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal. Dergelijke feiten veroorzaken overlast en onrustgevoelens en brengen voor de slachtoffers financiële schade met zich mee. Ook hier lijkt verdachte niet bij stil te staan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte – ondanks zijn zeer jonge leeftijd – al eerder met justitie in aanraking is gekomen wegens een soortgelijk feit, namelijk bedreiging.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 12 januari 2023 van [jeugdpsycholoog01] , MSc. Uit dit rapport blijkt dat er bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een normoverschrijden-gedragsstoornis. Hij wordt gezien als een prikkelzoekende en emotioneel nog jonge jongen. In het rapport wordt gesproken over een gebrekkig probleemoplossend vermogen en het moeilijk overzien van oorzaak-gevolgrelatie. Ten aanzien van het tenlastegelegde op 25 oktober 2022 (feit 1) lijken zijn antisociale handelingen sterk te zijn aangezet door zijn onderliggende emotie- en gedragsregulatieproblemen en (in enige mate) de zwakbegaafdheid. Geadviseerd wordt daarom om feit 1 verminderd aan verdachte toe te rekenen. Meer gespecificeerd wordt daar het volgende over beschreven.
“Het niet bespreekbaar maken van de conflicten, waarbij hij dus geen beroep doet op zijn omgeving voor steun, geeft blijk van een tekortschietende coping. Het bij zich dragen van een mes, ondanks dat hij eerder al veroordeeld was voor een bedreiging, geeft er blijk van dat verdachte moeilijk op een andere wijze, dan op een antisociale wijze, tot de oplossing van zijn problemen komt, wat samenhangt met een onvoldoende verinnerlijkt normbesef. Hij overziet onvoldoende wat de gevolgen kunnen zijn van het bij zich dragen van een mes, wat samenhangt met de zwakbegaafdheid. Toen hij [slachtoffer03] toevallig zag staan kwam er direct een boosheid in hem op, wat samen lijkt te hangen met tekorten in de emotieregulatie. Hij wendde zich direct tot [slachtoffer03] wat tekorten in de gedragsregulatie weerspiegelt. Hij had vervolgens een sterke neiging om voor eigen rechter te spelen, wat samen lijkt te hangen met tekortschietende gewetensfuncties. Het pakken van het mes, het filmen van het incident en het wegnemen van de helm lijkt met name een intimiderende functie te hebben gehad, wat samenhangt met de tekortschietende gewetensfuncties en de antisociale attitude.”
De inschatting wordt gemaakt dat er sprake is van een hoog risico op gewelddadig gedrag als er geen interventies plaatsvinden. In de rapportage staat voorts vermeld:
“Op individueel niveau is er sprake van veel risicofactoren die (mede) in samenhang bezien moeten worden met de lage cognitieve vermogens van [verdachte01] en (grotendeels) gecompenseerd moeten worden met een krachtige pedagogiek. Zo lang [verdachte01] onvoldoende begrensd wordt, zal dit hem belemmeren om gezonde vaardigheden uit te ontwikkelen, zoals het zich gedragen naar de standaarden van de maatschappij (structureel naar school gaan), het op gezonde wijze leren oplossen van zijn problemen (coping), het leren beheersen van zijn boosheid (zelfcontrole) en het ontwikkelen van vermogens als empathie en berouw. Er is geen sprake van gestructureerde vrijetijdsbesteding en [verdachte01] lijkt omgang te hebben met antisociale jongeren. In dit contact kan hij onvoldoende terugvallen op een gezond oordeelsvermogen, wat hem kwetsbaar maakt in het maken van de verkeerde keuzes.”
Om het recidiverisico te beperken worden twee opties geadviseerd:
Het ThuisBest-traject van Almata, of een soortgelijk traject. Na de afronding van het ThuisBest-traject wordt gedacht aan een interventie bij een instelling als Fivoor, of een soortgelijke instelling. Behandelingen als psychomotorische therapie (PMT) en/of schematherapie (op maat) worden aanbevolen. Verder kan medicamenteuze behandeling gericht op de emotieregulatieproblemen bij een kinder- en jeugdpsychiater overwogen worden. Geadviseerd wordt in het traject (middels procesdiagnostiek) na te lopen of er onderliggend mogelijk sprake is van een PTSS, om hier in de behandeling al dan niet bij stil te staan.
Er wordt gedacht aan een klinische behandeling in een orthopedagogisch behandelcentrum voor cliënten met een lage begaafdheid of licht verstandelijke beperking, zoals ’s Heeren Loo (behandelcentrum Auriga te Dordrecht, of Groot Emaus te Soest), of een soortgelijke instelling. In dit geval worden de hierboven beschreven behandeling van (PMT) en/of schematherapie geadviseerd.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport en advies van de Raad van 8 mei 2023 en de toelichting daarop ter zitting. De Raad vindt het belangrijk dat er rekening gehouden wordt met de hoge mate van kwetsbaarheid en de jonge leeftijd van verdachte. Om de kans op herhaling van het plegen van strafbare feiten en gewelddadig gedrag te verkleinen, maar bovenal om de ontwikkeling van verdachte veilig te stellen, is het van belang dat het advies vanuit het Pro Justitia rapport wordt opgevolgd. Inmiddels is een start gemaakt met het opvolgen van het onder 1. vermelde advies, in die zin dat verdachte via beschikking van 6 april 2023 met een machtiging gesloten jeugdhulp bij [jeugdzorg01] verblijft. Om het gehele traject te volgen en om in te kunnen grijpen wanneer nodig om zodoende de kans op herhaling te verkleinen, is en blijft begeleiding door de jeugdreclassering voor de maximale duur noodzakelijk. Daarnaast is een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats als stok achter de deur. De Raad adviseert aan verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd van twee jaar onder algemene voorwaarden en als bijzondere voorwaarden te bepalen dat verdachte:
- verboden wordt contact te leggen of te laten leggen met medeverdachten en slachtoffers;
- zich houdt aan de regel en afspraken binnen het traject van gesloten jeugdhulp (ofwel via Almata/Thuis Best ofwel via Schakenbosch)
- zich positief inzet voor het traject van Multi Systeem Therapie (vanuit Almata of Fivoor of soortgelijke instelling);
- zich positief inzet voor een individueel behandeltraject (psychomotorische therapie, bijvoorbeeld via Fivoor of soortgelijke instelling);
- zich positief inzet voor een dagbesteding (bijvoorbeeld in de vorm van school);
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van het plan van aanpak van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering van 23 maart 2023 en de toelichting hierop van de betrokken jeugdreclasseerder ter zitting. Hieruit blijkt dat verdachte bij [jeugdzorg01] verblijft met het [traject01] en dat MST (Multi Systeem Therapie) is gestart. Het idee is dat verdachte (op niet al te lange termijn) naar huis gaat. Volgens [jeugdzorg01] is hij daar klaar voor. Hij zal dan drie dagen per week met de partner van de moeder mee gaan werken. De gesloten machtiging jeugdhulp dient dan als stok achter de deur. De Harde Kern aanpak wordt nu niet als passend gezien. [jeugdzorg01] werkt al met schematherapie en veel van de voorgestelde behandeling kan door MST meegenomen worden in het traject. Dat wordt ingezet vanuit [hulpverlening01] . Nadien kan dan bekeken worden wat er nog nodig zou zijn. Begeleiding van de jeugdreclassering blijft nodig en een proeftijd van twee jaar wordt passend geacht.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen uit de hierboven weergegeven rapporten van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Dit maakt dat de rechtbank het bewezenverklaarde feit 1 subsidiair aan de verdachte in verminderde mate zal toerekenen.
Straf
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank de hiervoor genoemde adviezen en omstandigheden in aanmerking, alsook de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten een jeugddetentie een passende straf is. Bij de bepaling van de duur van deze straf ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met de (zeker voor een dertien c.q. veertienjarige) lange tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten en het civiele traject waarin hij zich thans bevindt en van waaruit de voor hem noodzakelijk geachte behandeling ingezet zal worden.
Gelet op de persoon van de verdachte zoals hiervoor benoemd, is de rechtbank van oordeel dat de straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden is. Dit betekent dat aan verdachte zal worden opgelegd een jeugddetentie van 200 dagen met aftrek van de dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht (door de rechtbank becijferd op 175 dagen) en waarvan 25 dagen voorwaardelijk. Aan verdachte zullen de door de Raad geadviseerde voorwaarden als bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Er zal een proeftijd van twee jaar worden opgelegd om de voor hem noodzakelijk begeleiding mogelijk te maken.
De dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank stelt op grond van de conclusies van de gedragsdeskundige vast dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen wanneer hij niet adequaat behandeld/begeleid zal worden. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer01]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 602,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de wet de wettelijke rente toekomt. Dit bedrag bestaat uit € 2,10 materiële schade en
€ 600,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde onder feit 1.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat deze vordering kan worden toegewezen.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging concludeert primair tot gehele afwijzing van de civiele vordering. Subsidiair wordt verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de hoogte van de gestelde immateriële schade refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De moeder is het niet eens met de vordering in verband met het eigen aandeel van [slachtoffer01] .
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 subsidiair heeft gepleegd, met [slachtoffer01] als slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank zou de bewezenverklaarde gedraging van verdachte aan hem als een onrechtmatige daad kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan. Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit namelijk nog geen 14 jaar. Dit betekent dat de moeder aansprakelijk is voor de schade die de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit heeft geleden (art. 6:169 BW) en de vordering dus geacht wordt gericht te zijn tegen de moeder (art. 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering).
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding voor de reiskosten ad. € 2,10,- is voldoende onderbouwd. Dit deel zal dan ook worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer01] rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat hij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Nu niet het primair tenlastegelegde feit, maar het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen wordt verklaard, alsook rekening houdend met het eigen aandeel van [slachtoffer01] in de situatie, zal de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid waarderen op € 150,-, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening. De vordering ten aanzien van deze post zal daarmee worden toegewezen. Het resterende deel zal worden afgewezen.
De gevorderde schadevergoedingsmaatregel zal worden afgewezen, nu daarvoor in de onderhavige situatie waarin de moeder aansprakelijk is voor de geleden schade geen wettelijke grondslag bestaat.

8.Het beslag

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de teruggave te gelasten van de op de beslaglijst vermelde telefoon. Nu deze reeds is vernietigd kan verdachte een beroep doen op de waarde die de telefoon (nog) zou hebben.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het in beslag genomen goed.
8.3
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen telefoon aan verdachte, aangezien de telefoon niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 30 uur werkstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam van 19 augustus 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging verzoekt het advies van de Raad over te nemen, te weten dat de vordering wordt afgewezen en de proeftijd behorende bij de voorwaardelijke straf wordt verlengd. Een werkstraf kan ervoor zorgen dat verdachte overvraagd wordt, waardoor verzocht wordt deze niet op te leggen. De behandeling van verdachte dient voorrang te krijgen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten. De rechtbank overweegt namelijk dat verdachte zelf, maar ook de samenleving, het meest gebaat is indien hij (ongestoord) zijn behandeling kan volgen en daarmee zijn leven een positieve wending kan geven. Het doen van een werkstraf zou (mogelijk) zorgen voor overvraging en daarbij een (ongestoorde) behandeling in de weg kunnen staan. Ook zal de proeftijd van de voorwaardelijke straf niet verlengd worden. Gelet op de korte periode die is verstreken sinds de proeftijd is aangevangen en gelet op de detentie van verdachte in de tussentijd, acht de rechtbank verlenging van de proeftijd niet opportuun.
Wel acht de rechtbank het noodzakelijk de bij het vonnis gestelde bijzondere voorwaarden te wijzigen in die zin dat deze komen te vervallen, zodat enkel de algemene voorwaarde in stand blijft. De bijzondere voorwaarden zijn immers gericht op begeleiding door Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, maar inmiddels wordt verdachte begeleid door William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 285, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder feit 1 primair en subsidiair, feit 2 geheel, feit 3 primair en feit 4 primair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 meer subsidiair:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3 subsidiair:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 4 subsidiair:mishandeling;
feit 5:diefstal in vereniging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 200 (tweehonderd) dagen, waarvan 25 (vijfentwintig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte verboden wordt contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer03] , geboren op [geboortedatum02] 2006 en met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum03] 2006;
* dat verdachte zich houdt aan de regels en afspraken die gelden binnen het traject van gesloten jeugdhulp;
* dat verdachte zich positief inzet voor het traject van Multi Systeem Therapie (vanuit Almata, Fivoor, de Viersprong of een soortgelijke instelling);
* dat verdachte zich positief inzet voor een individueel behandeltraject (zoals bijvoorbeeld psychomotorische therapie, via de Viersprong, Fivoor of soortgelijke instelling);
* dat verdachte zich positief inzet voor het hebben en houden van een passende dagbesteding in de vorm van school en/of stage;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de gestelde voorwaarden, alsmede het door de jeugdreclassering uit te oefenen toezicht
, dadelijk uitvoerbaarzijn;
Benadeelde partij
- veroordeelt de moeder van verdachte, te weten [de moeder01] tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 152,10, bestaande uit € 2,10 aan materiële schade en € 150,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 26 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt de moeder van verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering voor het overige af;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
1. STK Telefoontoestel met goednummer 2518861, Rood, merk: Apple;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af en wijzigt de daaraan verbonden voorwaarden in die zin dat de bijzondere voorwaarden komen te vervallen en enkel de algemene voorwaarde zal gelden, te weten dat verdachte:
* zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. P.W.G. de Beer, rechter, tevens kinderrechter en mr. G.E. van der Pols, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 juni 2023.
Mr. Van der Pols en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.