ECLI:NL:RBZWB:2023:4237

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3566
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor een inrichting in de gemeente Veere

Op 19 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.W. Dieleman, heeft beroep aangetekend tegen de omgevingsvergunning die op 30 mei 2022 is verleend aan een derde-partij voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting aan de [adres 1] 6 te [plaatsnaam]. De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van de betrokken partijen aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning is verleend op basis van een akoestisch onderzoek dat door de derde-partij is uitgevoerd. Eiser heeft twijfels geuit over de handhaafbaarheid van de geluidsvoorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, met name over de inzet van een shredder die mogelijk meer geluidsoverlast veroorzaakt dan toegestaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college op goede gronden de vergunning heeft verleend en dat de voorschriften voldoende zijn om aan de geluidsnormen te voldoen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3566

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.W. Dieleman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Sol (Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) Zeeland)).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam derde-partij] uit [plaatsnaam]

(gemachtigde: ing. J.P.J.M. Raeijmaekers M.Sc.).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan [naam derde-partij] verleende omgevingsvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting aan de [adres 1] 6 te [plaatsnaam] .
Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met het besluit van 30 mei 2022 (het bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [naam derde-partij] heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en namens [naam derde-partij] : de gemachtigde en [naam derde-partij] .

Totstandkoming van het besluit

2. Op 5 maart 2021 heeft [naam derde-partij] een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning (fase 1) voor het oprichten en in werking hebben van een aannemingsbedrijf waar tevens op- en overslagactiviteiten plaatsvinden op het perceel [adres 1] 6 te [plaatsnaam] .
Met ingang van 1 maart 2022 heeft het college het ontwerpbesluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor de locatie [adres 1] 6 te [plaatsnaam] met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegd.
Eiser heeft tegen het ontwerpbesluit zijn zienswijze ingediend.
Vervolgens heeft het college bij het bestreden besluit een omgevingsvergunning aan [naam derde-partij] verleend voor de activiteit ‘oprichten en inwerking hebben van een inrichting’ aan de [adres 1] 6 te [plaatsnaam] . Het college heeft in het bestreden besluit gereageerd op de ingediende zienswijze. De omgevingsvergunning is op 8 juni 2022 gepubliceerd in het Gemeenteblad (2022, nr. 249051).
Aan de verleende omgevingsvergunning zijn geluidsvoorschriften verbonden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning op goede gronden aan [naam derde-partij] heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Eiser woont aan de [adres 1] 3 te [plaatsnaam] . Eiser voert aan dat de voorwaarden verbonden aan het bestreden besluit niet juist zijn. Met name heeft hij twijfels over hoofdstuk 5 van het bestreden besluit: geluid, en dan met name de voorschriften onder 5.1.3. en 5.1.4. Eiser licht in dat verband toe dat voor het verkleinen van groenafval een shredder met zeef ofwel een houtverkleiner wordt gebruikt, en dat die een hels kabaal maakt. Volgens eiser kan niet aan de gestelde geluidsnormen worden voldaan en heeft het ook geen zin om aan een omgevingsvergunning voorschriften te verbinden die niet kunnen worden nageleefd.
Voorschriften
5. Voorschrift 5.1.3. luidt als volgt:
In afwijking van voorschrift 5.1.2 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, in de incidentele bedrijfssituatie (inzet houtverkleiner of zeef), op de in tabel 2 vermelde beoordelingspunten, niet meer bedragen dan:
Beoordelingspunt
Rijksdriehoekcoördinaat
Dagperiode
(07.00 – 19.00 uur) dB(A)
T01
x = 30693; y = 396540
62
T02
x = 30775; y = 396546
59
T03
x = 30814; y = 396461
60
T04
x = 30801; y = 396315
59
T05
x = 30736; y = 396304
60
Woning [adres 1] 8
48
Woning [adres 1] 1-3
44
Woning [adres 2] 32
48
Woning [adres 2] 30b
49
Voorschrift 5.1.4 luidt als volgt:
De incidentele bedrijfssituatie waarbij de houtverkleiner of zeef wordt ingezet, vindt uitsluitend plaats in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur en mag twee maal per jaar voorkomen, waarbij per keer de activiteiten maximaal 4 dagen duren, te weten 2 dagen verkleinen en 2 dagen zeven.
6. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift van eiser niet is gericht tegen de voorschriften zelf, maar tegen de handhaafbaarheid van de voorschriften. Eiser vreest ervoor dat met de shredder die volgens hem doorgaans binnen de inrichting wordt gebruikt, niet aan de gestelde voorschriften kan worden voldaan. Ter zitting heeft eisers gemachtigde toegelicht dat middelvoorschriften in deze situatie meer doeltreffend zouden zijn dan de gestelde doelvoorschriften. Eiser vindt ook dat het college en [naam derde-partij] hun toezegging hadden moeten nakomen door een proefopstelling uit te laten voeren voorafgaand aan de vergunningverlening.
De rechtbank stelt voorop dat uit de artikelen 5.5 en 5.6 van het Bor [1] volgt dat in beginsel kan worden volstaan met doelvoorschriften, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag technische maatregelen noodzakelijk zijn. Uit de jurisprudentie [2] volgt dat, indien het bevoegd gezag ervoor kiest om te volstaan met het stellen van een doelvoorschrift, de rechter die keuze dient te respecteren tenzij door een belanghebbende aannemelijk wordt gemaakt dat het noodzakelijk is om ter verwezenlijking van het voorgeschreven doel een middelvoorschrift aan de vergunning te verbinden.
7. Het college heeft zich bij het vaststellen van de vergunningvoorschriften gebaseerd op het akoestisch onderzoek dat [naam derde-partij] heeft laten verrichten door Wematech. In het akoestisch rapport van 4 maart 2021 is vermeld dat binnen de inrichting groenafval en Ahout, dat vanuit eigen werken is vrijgekomen, worden verkleind om dit efficiënter naar een inzamelaar/verwerker/afnemer te kunnen transporteren. Het verkleinen en zeven van groenafval zal maximaal twee maal per jaar plaatsvinden, waarbij maximaal ca. 5.000 m³ groenafval/A-hout per keer wordt verkleind. Hierbij wordt per keer ca. twee dagen groenafval verkleind en twee dagen groenafval gezeefd om bestanddelen zoals zand en/of blad te verwijderen. Samengevat wordt maximaal 8 dagen (2x4 dagen) per jaar de houtverkleiner of zeef gedurende 12 uur in de dagperiode ingezet op het buitenterrein. De geluidsbelasting van deze incidentele bedrijfssituatie is bij de woning van eiser door Wematech bepaald op 44 LAr,LT in de dagperiode.
Wematech heeft het college geadviseerd, aangezien de activiteiten maximaal acht keer per jaar voorkomen, om een voorschrift op te stellen om de activiteiten met de houtshredder/grondzeef binnen de inrichting toe te staan.
Met de aan de vergunning verbonden voorschriften 5.1.3 en 5.1.4 heeft het college overeenkomstig het advies van Wematech besloten.
8. De rechtbank ziet in de beroepsgronden geen reden om te oordelen dat het college niet met deze (doel)voorschriften heeft kunnen volstaan. Ter zitting is gebleken dat eiser er vooral voor vreest dat [naam derde-partij] weer een shredder zal gebruiken die veel meer overlast geeft dan het shreddertype dat is gebruikt voor het akoestisch onderzoek. [naam derde-partij] heeft ter zitting echter op overtuigende wijze toegelicht dat zij alleen nog machines zal gebruiken waarmee zij binnen de gestelde normen kan blijven. [naam derde-partij] heeft benadrukt dat zij er geen enkel belang bij heeft om de gestelde voorschriften niet na te leven. Zij heeft toegelicht dat zij de machines huurt en dat zij, voordat zij een machine huurt, eerst de specificaties opvraagt en dan laat controleren of de machine binnen de norm blijft. Zij heeft daarbij ook aangegeven dat zij maximaal vijf dagen van tevoren bij de gemeente moet melden dat de machine wordt ingezet en dat de gemeente die melding ook doorzet naar de RUD. [naam derde-partij] heeft aangegeven dat er meerdere machines en machinetypes zijn waarmee aan de geluidsvoorschriften kan worden voldaan en zij met een middelvoorschrift, die slechts een of enkele machinetypes zou voorschrijven, in haar bedrijfsvoering zou worden beperkt. [naam derde-partij] is ervan overtuigd dat zij in de incidentele bedrijfssituatie aan de gestelde geluidsvoorschriften kan voldoen. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. In een memo van Wematech van 25 november 2022 is ook bevestigd dat uit recent uitgevoerde geluidmetingen is gebleken dat in de incidentele bedrijfssituatie aan de gestelde geluidsvoorschriften wordt voldaan.
Mocht eiser menen dat [naam derde-partij] toch de gestelde geluidsvoorschriften overschrijdt, dan kan hij het college verzoeken om daartegen handhavend op te treden. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat eiser in het verleden negatieve ervaringen heeft gehad met het melden van overtredingen misschien kan verklaren dat hij er niet op vertrouwt dat dan ook gemeten en zo nodig opgetreden wordt. Ter zitting is echter namens het college gemeld dat de RUD, die de handhaving namens het college uitvoert, het beleid hanteert om adequaat op handhavingsverzoeken te reageren. De gemachtigde van het college heeft ter zitting toegezegd dit nog eens onder de aandacht te brengen bij de afdeling toezicht en handhaving van de RUD. De rechtbank vertrouwt erop dat de gemachtigde van het college die toezegging is nagekomen en dat er serieus op eventuele handhavingsverzoeken van eiser zal worden gereageerd.
Proefopstelling
9. Het college heeft ter zitting bevestigd dat er voorafgaand aan de vergunningverlening met eiser en [naam derde-partij] over een proefopstelling is gesproken, en dat het niet zijn bedoeling is geweest om die toezegging niet na te komen, maar dat uit het akoestisch onderzoek van Wematech is gebleken dat een proefopstelling niet nodig was. Onder de gegeven omstandigheden, mede gelet op wat hiervoor is overwogen over de geluidsvoorschriften, acht de rechtbank het niet onzorgvuldig dat het college de toegezegde proefopstelling niet heeft laten uitvoeren. Het college heeft daarover voorafgaand aan de verdere behandeling van de aanvraag klaarblijkelijk niet voldoende met eiser gesproken. Ook dat leidt echter niet tot het oordeel dat de voorbereiding van het bestreden besluit onzorgvuldig is geweest.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 19 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit omgevingsrecht
2.bijvoorbeeld uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 21 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM1803