ECLI:NL:RBZWB:2023:4228

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
10311754 CV EXPL 23-315 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voortzetting huur na overlijden huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de voortzetting van een huurovereenkomst na het overlijden van de huurder. Eiseres, de moeder van de overleden huurder, heeft verzocht om de huurovereenkomst voor het appartement voort te zetten. De huurovereenkomst was oorspronkelijk gesloten met de dochter van eiseres, die op 17 april 2020 het appartement huurde. Eiseres is naar Nederland gekomen vanwege de ziekte van haar dochter, die aan borstkanker leed en op [overlijdensdatum01] is overleden. Eiseres heeft WonenBreburg, de verhuurder, verzocht om haar als huurster aan te merken, maar dit verzoek werd afgewezen.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt voor een persoon die geen medehuurder is, maar wel hoofdverblijf heeft in het gehuurde en een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd met de overleden huurder, om de huur voort te zetten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De rechter heeft geconcludeerd dat de vordering van eiseres tot voortzetting van de huur moet worden afgewezen.

Daarnaast heeft WonenBreburg in reconventie ontruiming van het gehuurde gevorderd, omdat eiseres zonder recht of titel in het gehuurde verbleef. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen, maar de ontruiming niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat artikel 7:268 lid 2 BW dit in de weg staat. Eiseres is veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding en de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan door de kantonrechter in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10311754 CV EXPL 23-315
proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 26 mei 2023
in de zaak van:
[eiseres01],
wonende te [plaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. W.G.M. Vos, advocaat te Breda ,
tegen
STICHTING WONENBREBURG,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.M. van Haaren.
Partijen zullen hierna [eiseres01] en WonenBreburg worden genoemd.
Aanwezig zijn mr. M.N.A. Ebben, kantonrechter, en mr. A. Kalicharan, griffier.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen [eiseres01] , bijgestaan door mr. Vos voornoemd en door [naam01] als tolk Spaans (tolknummer [nummer01] ), en namens WonenBreburg, [naam02] bijgestaan door mr. Van Haaren voornoemd.
Nagekomen processtukken zijn:
- de conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van [eiseres01] .

1.De procedure

In deze zaak heeft vandaag een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De aantekeningen van de zitting bevinden zich in het dossier. De kantonrechter heeft daarna de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de kantonrechter in aanwezigheid van beide partijen mondeling uitspraak gedaan. Daarvan is ingevolge artikel 29a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit proces-verbaal opgemaakt.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [eiseres01] de huurovereenkomst voor het appartement dat werd gehuurd door haar inmiddels overleden dochter mag voortzetten.
2.2.
WonenBreburg heeft met ingang van 17 april 2020 een huurovereenkomst gesloten ter zake het appartement aan het [adres01] te [plaats01] met bijbehorende parkeerplaats (hierna: het gehuurde) met [dochter eiseres01] . De laatst verschuldigde huur bedraagt € 695,33 voor de woning en € 7,86 voor de parkeerplaats.
2.3.
[eiseres01] is vanuit Peru naar Nederland gekomen vanwege de ziekte van haar dochter. Bij haar dochter was borstkanker geconstateerd en zij is hiervoor behandeld. Op
[overlijdensdatum01] is de dochter overleden.
2.4.
Bij brief van 6 september 2022 heeft de gemachtigde van [eiseres01] WonenBreburg verzocht om haar als huurster aan te merken. WonenBreburg heeft hierop afwijzend gereageerd.

3.De motivering

3.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie worden deze hierna gezamenlijk beoordeeld.
3.2.
Artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt de persoon die geen medehuurder is, maar die zijn hoofdverblijf wel in het gehuurde heeft en die met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd, de mogelijkheid om de huur voort te zetten gedurende zes maanden na het overlijden van de huurder. Als hij de huur ook na deze periode wil voortzetten (en de verhuurder daarmee niet instemt) kan hij binnen die periode van zes maanden een daarop gerichte vordering instellen bij de kantonrechter.
3.3.
Niet in geschil is dat [eiseres01] haar vordering binnen de wettelijke termijn zoals hiervoor genoemd heeft ingesteld zodat zij ontvankelijk is in haar vordering.
3.4.
De kantonrechter staat vervolgens stil bij de vraag of [eiseres01] en haar dochter een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerden die was gericht op de (langdurige) toekomst. De kantonrechter stelt bij de beoordeling hiervan het volgende voorop. In de rechtspraak is uitgangspunt dat slechts onder bijzondere omstandigheden het samenleven van een kind en ouder(s) na het zelfstandig worden van het kind wordt aangemerkt als een blijvende samenwoning in een duurzame gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 7:268 lid 2 BW.1 Het is aan [eiseres01] om feiten en omstandigheden te stellen - en zo nodig te bewijzen - waaruit blijkt dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde met haar dochter. Of hiervan sprake was wordt enerzijds bepaald door objectieve factoren, zoals de feitelijke duur van de samenwoning, en anderzijds door subjectieve factoren, zoals de persoonlijke en financiële vervlechting van partijen, die bijvoorbeeld blijkt uit afspraken over de kosten van de huisvesting en/of het levensonderhoud, de verdeling van huishoudelijke taken en gezamenlijke sociale contacten en activiteiten.
3.5.
[eiseres01] heeft haar stellingen dat sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding onvoldoende onderbouwd. Zo heeft zij niet onderbouwd dat zij een financiële bijdrage leverde aan het huishouden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij gesteld dat zij geld kreeg uit Peru en dat dit op de rekening van haar dochter is gestort, waarna hiervan de gezamenlijke lasten werden voldaan, maar zij heeft deze stelling niet met stukken onderbouwd. Ook heeft zij niet onderbouwd dat zij samen met haar dochter werkzaamheden in het huishouden verrichtte en dat zij samen allerhande activiteiten ondernamen. Verder is het de vraag of de samenwoning duurzaam is geweest. De dochter heeft langere tijd zelfstandig, zonder haar moeder, gewoond. Ook uitgaande van de stellingen van [eiseres01] heeft de samenwoning maar kort (iets meer dan één jaar) geduurd en [eiseres01] heeft zelf aangegeven dat de vooruitzichten voor haar dochter medisch gezien niet goed waren op het moment van de aanvang van de samenwoning.
3.6.
Omdat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, behoeft de stelling van WonenBreburg dat [eiseres01] onvoldoende waarborgen biedt voor behoorlijke nakoming van de huurovereenkomst geen bespreking.
3.7.
Dit betekent dat de vordering van [eiseres01] wordt afgewezen.
3.8.
WonenBreburg vordert in reconventie ontruiming van het gehuurde. Zij voert daartoe aan dat [eiseres01] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft.
3.9.
Aangezien de vordering tot voortzetting van de huur wordt afgewezen, verblijft [eiseres01] zonder recht of titel in het gehuurde. De vordering tot ontruiming zal daarom worden toegewezen. De kantonrechter zal daaraan de gebruikelijke termijn van veertien dagen verbinden.
3.10.
De veroordeling tot ontruiming zal echter, anders dan WonenBreburg vordert, niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het bepaalde in artikel 7:268 lid 2 BW staat daaraan in de weg. [eiseres01] moet de woning immers (pas) ontruimen als dit vonnis van de kantonrechter onherroepelijk is geworden.
3.11.
De gevorderde betaling van een gebruiksvergoeding tot de datum van ontruiming zal als niet weersproken worden toegewezen.
3.12.
[eiseres01] zal in conventie en in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten van WonenBreburg. In conventie worden de proceskosten vastgesteld op een bedrag van € 264,00 aan salaris gemachtigde (2 punten à € 132,00). Gelet op de samenhang met de conventie worden de proceskosten in reconventie vastgesteld op de helft van het salaris in conventie, zijnde een bedrag van € 132,00 aan salaris gemachtigde. De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in het dictum.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
4.1
wijst de vordering af;
4.2
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de kant van WonenBreburg tot op heden vastgesteld op € 264,00 aan salaris voor de gemachtigde van WonenBreburg, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag indien binnen veertien dagen na betekening van deze uitspraak niet aan de veroordeling is voldaan;
in reconventie:
4.3
veroordeelt [eiseres01] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de woning aan [adres01] met parkeerplaats ( [adres parkeerplaats01] )
( [postcode01] ) te [plaats01] met medeneming van het hare en de haren te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutels in nette staat aan WonenBreburg ter beschikking te stellen;
4.4
veroordeelt [eiseres01] tot betaling van een (gebruiks-)vergoeding gelijk aan de thans geldende huurprijs voor elke maand, een gedeelte van een maand voor een volle gerekend, dat de woning met parkeerplaats in bezit wordt gehouden totdat de woning met parkeerplaats is ontruimd;
4.5
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de kant van WonenBreburg tot op heden vastgesteld op € 132,00 aan salaris voor de gemachtigde van WonenBreburg, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag indien binnen veertien dagen na betekening van deze uitspraak niet aan de veroordeling is voldaan;
4.6
wijst de vordering voor het overige af;
in conventie en in reconventie:
4.7
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordeling tot betaling van de gebruiksvergoeding en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. Ebben, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 30 mei 2023.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier, de kantonrechter,