Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.Waar gaat deze zaak over?
[overlijdensdatum01] is de dochter overleden.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de voortzetting van een huurovereenkomst na het overlijden van de huurder. Eiseres, de moeder van de overleden huurder, heeft verzocht om de huurovereenkomst voor het appartement voort te zetten. De huurovereenkomst was oorspronkelijk gesloten met de dochter van eiseres, die op 17 april 2020 het appartement huurde. Eiseres is naar Nederland gekomen vanwege de ziekte van haar dochter, die aan borstkanker leed en op [overlijdensdatum01] is overleden. Eiseres heeft WonenBreburg, de verhuurder, verzocht om haar als huurster aan te merken, maar dit verzoek werd afgewezen.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt voor een persoon die geen medehuurder is, maar wel hoofdverblijf heeft in het gehuurde en een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd met de overleden huurder, om de huur voort te zetten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De rechter heeft geconcludeerd dat de vordering van eiseres tot voortzetting van de huur moet worden afgewezen.
Daarnaast heeft WonenBreburg in reconventie ontruiming van het gehuurde gevorderd, omdat eiseres zonder recht of titel in het gehuurde verbleef. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen, maar de ontruiming niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat artikel 7:268 lid 2 BW dit in de weg staat. Eiseres is veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding en de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan door de kantonrechter in aanwezigheid van de griffier.