In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr.drs. J.M. Lammers, beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van 26 april 2023, waarin zijn verzoek om handhavend op te treden tegen vermeende overtredingen van het bestemmingsplan werd afgewezen. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om dit besluit te schorsen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten dat een zitting niet nodig was.
De voorzieningenrechter benadrukt dat de procedure voor voorlopige voorzieningen bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Volgens artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen als er sprake is van “onverwijlde spoed”. Dit houdt in dat de gevolgen van het besluit niet kunnen worden hersteld als de uitspraak in beroep moet worden afgewacht.
Verzoeker stelt dat hij spoedeisend belang heeft bij het verzoek, omdat hij geluidsoverlast ervaart door het af- en aanrijden van quads, wat volgens hem in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat het opleggen van een handhaving aan het college een te vergaande maatregel is voor een voorlopige voorzieningenprocedure. Bovendien zal het schorsen van het bestreden besluit niet leiden tot het stoppen van de activiteiten met de quads. Daarom concludeert de voorzieningenrechter dat verzoeker onvoldoende spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 14 juni 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.