ECLI:NL:RBZWB:2023:4156

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
C/02/407145 / HA ZA 23-121 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in reconventie betreffende vordering tot overleggen van bankafschriften en financiële gegevens tussen zorgaanbieders

Op 14 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een incident in reconventie tussen de Stichting GGZ in Balans (hierna: GGZ) en Licht in Zicht BV (hierna: LIZ). GGZ heeft in de hoofdzaak een vordering ingesteld tegen LIZ, waarbij zij betaling eist van een bedrag van € 100.375,28, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. LIZ heeft in reconventie een incidentele vordering ingesteld op basis van artikel 843a Rv, waarin zij GGZ verzoekt om het overleggen van onbewerkte bankafschriften en een overzicht van ontvangen betalingen van zorgverzekeraars over een bepaalde periode. LIZ stelt dat zij recht heeft op deze informatie om haar eigen vorderingen op GGZ te onderbouwen, aangezien er onduidelijkheid bestaat over de betalingen die GGZ aan haar heeft gedaan.

GGZ heeft verweer gevoerd en betoogd dat LIZ al voldoende inzicht heeft in de administratie van GGZ en dat de gevraagde informatie vertrouwelijk is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van LIZ prematuur is, omdat het nog niet vaststaat dat LIZ op enig moment de bewijslast zal dragen. De rechtbank heeft de incidentele vordering van LIZ afgewezen en LIZ veroordeeld in de kosten van het incident, die zijn begroot op € 598,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is. De zaak zal op 28 juni 2023 weer op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/407145 / HA ZA 23-121
Vonnis in incident van 14 juni 2023
in de zaak van
de stichting
STICHTING GGZ IN BALANS,
gevestigd te Breda,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.M.T. Weersink te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LICHT IN ZICHT BV,
gevestigd te Breda,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. C.J. de Boer te Zwolle.
Partijen zullen hierna GGZ en LIZ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de akte overlegging producties,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie tevens houdende incidentele
vordering ex 843a Rv in reconventie, met producties genummerd 1 tot en met 19,
- de conclusie van antwoord in incident, met producties genummerd 16 tot en met 19.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
GGZ vordert in de hoofdzaak dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: I. LIZ veroordeelt tot betaling aan GGZ van € 100.375,28 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 26 juli 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
II. LIZ veroordeelt tot betaling aan GGZ van de buitengerechtelijke kosten van € 1.778,75, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen ander bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
III. LIZ veroordeelt tot betaling aan GGZ van de proceskosten, beslagkosten van € 3.606,58 en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
2.2.
LIZ voert verweer en concludeert in conventie tot afwijzing van de vordering van GGZ. In reconventie vordert LIZ dat de rechtbank, bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, GGZ veroordeelt om binnen drie dagen na het te wijzen vonnis tot het per bank overmaken van alle nog niet aan LIZ doorbetaalde declaraties aan zorgverzekeraars ter hoogte van een na het incident bij eiswijzing te bepalen bedrag en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de datum waarop deze declaraties door GGZ zijn ontvangen, althans na het verstrijken van de betalingstermijn, een en ander met veroordeling van GGZ in de kosten van de procedures.

3.De vordering in het incident

3.1.
LIZ vordert bij wijze van incident in reconventie:
Primair
- ex 843a Rv GGZ te verplichten tot het overleggen van alle onbewerkte bankafschriften over de periode 1 september 2019 tot de datum van het in incident gewezen vonnis van de bankrekening met [IBAN nummer01] en alle overige door haar aangehouden bankrekeningen waarop zij in die periode declaraties van zorgverzekeraars dan wel door GGZ ingeschakelde factoringmaatschappijen voor die declaraties betaald heeft gekregen;
Subsidiair
- ex artikel 843a Rb GGZ te verplichten tot het overleggen van een overzicht van alle ontvangen betalingen voor declaraties aan zorgverzekeraars, al dan niet via een factoringmaatschappij, over de periode 1 september 2019 tot de datum van het incident gewezen vonnis van de bankrekening met [IBAN nummer01] en alle overige door haar aangehouden bankrekeningen waarop zij in die periode declaraties van zorgverzekeraars dan wel door GGZ ingeschakelde factoringmaatschappijen voor die declaraties betaald heeft gekregen;
Primair en subsidiair
  • de onder primair en subsidiair bedoelde stukken binnen 48 uur na betekening van het in incident gewezen vonnis aan de advocaat van LIZ te verstrekken, op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat GGZ dit nalaat, waarbij een deel van de dag wordt gerekend als een gehele dag, zulks met een maximum van € 25.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag qua dwangsom en termijn;
  • in het geval de rechtbank de primaire of subsidiaire vordering in incident zou afwijzen, verlof voor tussentijds appel te verlenen.
3.2.
LIZ legt, kort samengevat, aan de incidentele vordering het volgende ten grondslag. LIZ heeft de bedrijfsactiviteiten van GGZ overgenomen. Omdat LIZ in het begin niet zelfstandig kon declareren bij zorgverzekeraars zijn partijen overeengekomen dat LIZ gebruik kon maken van de benodigde AGB-code van GGZ en dat GGZ de betalingen van de zorgverzekeraars integraal door zou betalen aan LIZ. Tussen partijen is vervolgens discussie ontstaan over bedragen die partijen van elkaar tegoed hadden. Daarop hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten tegen finale kwijting uit welke hoofde dan ook. De discussie tussen partijen blijft echter voortduren. In de hoofdzaak vordert GGZ nu terugbetaling van naar zij stelt door LIZ ten onrechte ontvangen continuïteitsbijdragen tijdens de coronaperiode. LIZ kan de gestelde bijdragen echter niet vaststellen, omdat GGZ de betalingen aan LIZ ongespecificeerd en in bulk verricht. Daarnaast heeft LIZ mogelijk nog een eigen vordering op GGZ uit hoofde van niet doorbetaalde declaraties. LIZ kan op basis van haar eigen administratie niet vaststellen welke betalingen GGZ heeft ontvangen in de periode 1 september 2019 tot heden. Zij kan dus ook niet vaststellen of GGZ alle voor LIZ ontvangen betalingen heeft doorbetaald. LIZ heeft er dan ook recht op en belang bij om inzage te verkrijgen in de bankafschriften van GGZ.

4.Het verweer in het incident

4.1.
GGZ voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering. GGZ stelt – kort samengevat – dat LIZ op meerdere manieren volledig inzicht in de administratie van GGZ heeft gehad en zij de door haar ingediende declaraties ook in haar eigen administratie ter beschikking heeft. Ook hebben partijen in de vaststellingsovereenkomst afgesproken dat een accountant volledig geautoriseerd werd om de ongelimiteerd de bankrekening van GGZ te volgen en eventuele doorbetalingen te verrichten. LIZ heeft echter na enkele weken aan de bestuurder van GGZ gevraagd om dit weer over te nemen, vanwege de kosten van de accountant. LIZ heeft dan ook geen rechtmatig belang bij haar incidentele vordering. Ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst geldt dat die enkel ziet op zaken die bij GGZ bekend waren ten tijde van het sluiten daarvan. De laatste zorgdeclaratie is op 3 mei 2021 ontvangen en doorbetaald aan LIZ, waarmee alle declaraties vallen onder de finale kwijting. De continuïteitsbijdragen vallen niet onder de vaststellingsovereenkomst, omdat die overeenkomst niet ziet op zaken die pas later bekend zijn geworden. Ten slotte stelt GGZ dat de gevorderde afschriften strikt vertrouwelijk zjn en financiële gegevens betreffen, zodat zij gewichtige redenen heeft om niet aan de vordering te hoeven voldoen. In het geval de rechtbank de vordering van LIZ toewijst, stelt GGZ dat de dwangsom buitenproportioneel is, omdat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat GGZ niet aan een veroordeling zal voldoen.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
De rechtbank wijst de vordering af. LIZ stelt de incidentele vordering in reconventie in, terwijl op dit moment in de procedure niet vaststaat dat op LIZ op enig moment de bewijslast zal komen te rusten. Zo beroept LIZ zich met betrekking tot de vordering in conventie op de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst waarin partijen elkaar over en weer finaal hebben gekweten. Het juridisch debat over de reikwijdte van de vaststellingsovereenkomst zal in de hoofdzaak moeten worden gevoerd. Pas nadat de rechtbank daarover een oordeel heeft gegeven, kan aan een eventuele reconventionele vordering worden toegekomen. Dan kan ook worden geoordeeld of alle door LIZ gevorderde gegevens nodig zijn voor het onderbouwen van haar vordering, of voor het voeren van verweer tegen stellingen van GGZ. Dit betekent dat de vordering van LIZ prematuur is.
De rechtbank ziet gelet op al het voorgaande geen aanleiding om tussentijds hoger beroep toe te staan.
5.2.
LIZ zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden begroot op € 598,00 (1 punt x liquidatietarief II), te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling.
5.3.
De nakosten worden toegewezen zoals weergegeven in het dictum.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt LIZ in de kosten van het incident, aan de zijde van GGZ tot op heden begroot op € 598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt LIZ in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en LIZ niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 juni 2023voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2023.