4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Feit 1: Verlengde invoer van 400 kilogram cocaïne
4.3.2.1
Feiten
Op 3 februari 2019 heeft de politie vanaf 03.20 uur een observatie verricht bij het bedrijf [bedrijf 1] in Moerdijk. Er werd waargenomen dat een witte truck met koeltrailer het terrein van [bedrijf 1] is opgereden en met de achterkant tegen een dokshelter van de loods heeft geparkeerd. De vrachtwagen is daarna naar de Kromhoutstraat in IJmuiden gereden. De vrachtwagen is bij aankomst in IJmuiden met de achterzijde een aldaar gelegen loods ingereden.
De politie is diezelfde dag de loods in IJmuiden binnengetreden. Bij het binnentreden was direct duidelijk dat de loods niet was ingericht voor de opslag van fruit. In de loods werd echter wel een pallet met dozen bananen aangetroffen. In die dozen zijn pakketten verstopt. Nader onderzoek wees uit dat er in de pakketten cocaïne zat. In totaal ging het om 400 kilogram cocaïne. De bestuurder van de vrachtwagen was [medeverdachte 3] . Hij is gedurende de hele rit vanaf Moerdijk tot aan IJmuiden vergezeld door [medeverdachte 2] , die als bijrijder in de vrachtwagen heeft plaatsgenomen. [medeverdachte 2] is voor het laden van de pallet bij [bedrijf 1] de vrachtwagen ingestapt en bij de eindbestemming in IJmuiden is hij uitgestapt.
[medeverdachte 4] is in de ochtend van 3 februari 2019 bij [bedrijf 1] werkzaam geweest. Hij heeft zich uitgelaten over het aankomsttijdstip van de vrachtwagen bij [bedrijf 1] en vooraf duidelijk gemaakt wat er tussen hem en de chauffeur besproken moest worden. [medeverdachte 4] heeft het toegangshek bij [bedrijf 1] geopend en, door tussenkomst van [medeverdachte 1] , geïnstrueerd bij welk laaddok de vrachtwagen moest parkeren. Verder heeft [medeverdachte 4] een pallet en sticker omgewisseld, waarmee een deklading voor de 400 kilogram cocaïne is gecreëerd en heeft de pallet met cocaïne klaargezet voor transport. Zowel [medeverdachte 4] als [medeverdachte 2] hebben voortdurend contact onderhouden met [medeverdachte 1] .
De politie heeft een groot aantal tapgesprekken opgenomen, waaronder gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] en verdachte bespraken, medio november 2018, dat zij contact zouden leggen met anderen om een samenwerking op te zetten. Het was daarbij van belang om in Vlissingen connecties te verkrijgen. In december 2018 heeft [medeverdachte 1] in een tapgesprek aangegeven dat in Vlissingen alles gereed was en ‘zij Vlissingen in hun zak hebben.’
In de tapgesprekken in januari 2019 gaf verdachte aan dat, hoewel alles in Vlissingen is geregeld, er meerdere tussenpersonen zijn. Volgens verdachte is [medeverdachte 1] degene die ‘het eruit gaat halen’ en ‘alles heeft geregeld’. Verdachte zei [medeverdachte 1] dat hij een samenwerking moest aangaan, waarbij hij het minste risico loopt. Op 29 januari 2019 zei [medeverdachte 1] tegen verdachte dat er één aankomt met vier barki erin
(de rechtbank begrijpt dat met vier barki, het getal 400 wordt bedoeld).Op 30 januari 2019 heeft verdachte tegenover [medeverdachte 1] aangeboden om als tussenpersoon op te treden en voorgesteld dat ‘zij het zelf het uithalen’ in plaats van anderen. Volgens verdachte moest [medeverdachte 1] beter naar zijn raad luisteren, nadat een eerdere klus was verpest, waarvoor alsnog geld is afgestaan. Verdachte heeft ook voorgesteld om de gespreksvoering over te nemen.
Op 2 februari 2019 heeft [medeverdachte 1] aan verdachte te verstaan gegeven dat hij vannacht moest klaar staan en zij het plan van gisteren zouden gaan uitvoeren. Voorts werd verdachte op die dag door [medeverdachte 1] gevraagd om [medeverdachte 2] te ontvangen en zich even met hem bezig te houden, totdat [medeverdachte 1] was teruggekeerd van een afspraak. Verdachte stemde daarmee in. Op 3 februari 2019, om 00.50 uur, is door [medeverdachte 1] gevraagd om samen te komen. Verdachte zei daarop dat hij in aantocht is. Later die nacht, om 04.40 uur, vroeg verdachte aan [medeverdachte 1] om instructies. De telefoon van verdachte straalde op dat moment een zendmast aan op de Zwaluwsedijk in Moerdijk.
Verdachte heeft in het verhoor bij de politie, meermalen, aangegeven dat hij zich heeft gerealiseerd dat [medeverdachte 1] zich beziggehouden heeft met de invoer van cocaïne. Verdachte heeft van [medeverdachte 1] begrepen dat er vierhonderd kilogram cocaïne zou aankomen. Hij weet dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] bij de criminele activiteiten van [medeverdachte 1] betrokken waren. Verdachte heeft op 2 februari 2019 met [medeverdachte 2] samen gezeten in afwachting van de komst van zijn broer. In de nacht van 3 februari 2019 is verdachte samen met ene [naam 4] , in opdracht van [medeverdachte 1] , op pad gegaan met de auto. Zij hebben uitgekeken naar de vertrektijd van ‘een man’ vanuit diens huis en dit aan [medeverdachte 1] moeten doorgeven. Daarnaast hebben zij die nacht postgevat in de nabijheid van een afgesloten parkeerterrein, vlakbij de locatie waar [medeverdachte 1] gewerkt heeft.
4.3.2.1.2
Het toetsingskader met betrekking tot de medeplichtigheid
Voor de strafbaarstelling van medeplichtigheid gelden drie voorwaarden. De rechtbank zal moeten vaststellen dat verdachte opzet heeft gehad op zijn eigen bijdrage en op het misdrijf dat wordt ondersteund. In dit kader is voorwaardelijk opzet voldoende. Ten tweede moet er daadwerkelijk hulp zijn verleend door het handelen, hetzij voorafgaand aan hetzij tijdens het plegen van het misdrijf. Tenslotte moet het misdrijf zelf, of de strafbare voorbereiding daarvan, uiteindelijk gevolgd zijn.
4.3.2.1.3
Het gronddelict
Het gronddelict betreft de (verlengde) invoer van 400 kilogram cocaïne. Uit de stukken volgt dat er een transport heeft plaatsgevonden van een pallet met cocaïne van [bedrijf 1] naar de locatie in IJmuiden waar de cocaïne zou worden uitgehaald. De vraag is of dit transport onder het begrip verlengde invoer valt.
4.3.2.1.4
Verlengde invoer
Uit de tekst van artikel 1, vierde lid juncto artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet blijkt wat onder het invoeren van verdovende middelen wordt begrepen. Dit is niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen zelf. Hieronder wordt ook verstaan het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen. Dit kan plaatsvinden nadat de feitelijke invoer al is voltrokken en wordt omschreven als ‘verlengde invoer’.
De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige feit ook onder deze begripsomschrijving valt. De pallet met dozen bananen, waarin de cocaïne is verstopt, komt uit Colombia. Dit blijkt uit het opschrift op de dozen. De bananen zijn voor een verder rijpingsproces, via de haven van Vlissingen, bij [bedrijf 1] in Moerdijk ondergebracht. Vervolgens is de pallet in de vrachtwagen geladen en naar IJmuiden gebracht. Deze handelingen kunnen worden geschaard onder het begrip ‘verlengde invoer’.
4.3.2.1.5
Opzet op het gronddelict
De rechtbank stelt voorop dat verdachte in zijn verhoor bij de politie, bij herhaling, heeft verklaard dat hij ervan op de hoogte is dat zijn broer, [medeverdachte 1] , zich heeft beziggehouden met (de invoer van) cocaïne. Daarnaast is verdachte bekend met het feit dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] betrokken zijn bij de criminele activiteiten van zijn broer en zij een samenwerking zijn aangegaan. Verdachte heeft in zijn verhoor erkend dat hij door [medeverdachte 1] is geïnformeerd over het feit dat er 400 kilogram cocaïne zou aankomen.
Verdachte heeft met deze verklaring bij de politie eigenlijk al bekend dat hij op de hoogte is van het gronddelict. Tegelijkertijd geeft verdachte in zijn verhoor aan dat hij [medeverdachte 1] naar de mond gepraat heeft, alleen naar hem heeft geluisterd en zich hooguit stoer heeft willen voordoen. De rechtbank vindt dat voor deze ontkennende verklaring geen steunbewijs aanwezig is in het dossier en dat deze wordt weerlegd door de volgende bewijsmiddelen.
In de eerste plaats leidt de rechtbank uit de tapgesprekken af dat verdachte met [medeverdachte 1] al langere tijd bezig is geweest om de import van cocaïne verder te stroomlijnen. Het is verdachte die op 25 november 2018 aangeeft dat hij gesprekken zal voeren met een Marokkaanse man die hen in contact kan brengen met anderen die ‘het’ ook doen en waarmee connecties in Vlissingen opgebouwd kunnen worden. Er zijn dus door verdachte zelf actief gesprekken opgezet die als een verkenning van hun mogelijkheden kan worden opgevat.
In de tweede plaats verklaart verdachte over de rol van [medeverdachte 1] in het tapgesprek van 2 januari 2019. Daarin zegt verdachte immers dat [medeverdachte 1] ‘degene is die het eruit haalt’ en ‘degene is die het regelt.’ Hij zegt dat er voor een samenwerking moet worden gekozen met de minste risico’s. Verdachte geeft daarmee uit eigen initiatief aan hoe hij de rol van [medeverdachte 1] ervaart, zonder dat [medeverdachte 1] hierop vooraf heeft gezinspeeld.
Bovendien wordt in een gesprek van 30 januari 2019 de rol van verdachte steeds duidelijker. In dit gesprek geeft hij [medeverdachte 1] financieel advies en raadt aan wie de drugs uit de palletdozen moet halen. Daarnaast stelt verdachte voor om als tussenpersoon te fungeren en daarbij gesprekken te voeren. Volgens de rechtbank heeft verdachte met deze voorstellen juist het initiatief genomen. De rechtbank houdt het ervoor dat hiermee is aangetoond dat de bijdrage van verdachte verder gaat dan hij heeft doen voorkomen tijdens het politieverhoor. Indien verdachte alleen als toehoorder aan deze gesprekken zou hebben deelgenomen, zouden dergelijke uitlatingen nooit gedaan zijn.
Voorts mag worden aangenomen dat wanneer op 29 januari 2019 over ‘vier barki’ is gesproken, verdachte zich heeft gerealiseerd dat er 400 kilogram cocaïne in aantocht is. Op 30 januari 2019 wordt over ‘de tweede klus’ of ‘die tweede’ gesproken, waarvan later in het gesprek wederom blijkt dat hiermee wordt gedoeld op de 400 kilogram cocaïne. Verdachte weet wanneer het gronddelict gepleegd gaat worden, wanneer hij op 2 februari 2019 door [medeverdachte 1] in kennis is gesteld dat hij komende nacht moet klaar staan en zij het plan gaan uitvoeren.
4.3.2.1.6
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle feiten en omstandigheden in onderling verband en in samenhang beschouwd, verdachte wetenschap heeft gehad van de invoer van 400 kilogram cocaïne op 3 februari 2019. Daarmee staat vast dat verdachte op de hoogte is geweest van het gronddelict.
4.3.2.1.7
Betrokkenheid verdachte
Met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte, ten aanzien van de ondersteuning van het gronddelict, acht de rechtbank het volgende van belang.
4.3.2.1.7.1
Het opvangen van de bijrijder
Uit een tapgesprek van 2 februari 2019 tussen verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat aan verdachte is gevraagd om zich bezig te houden met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] is namelijk op dat moment verhinderd in verband met een afspraak elders. Verdachte heeft, zo blijkt uit het tapgesprek, hiermee ingestemd waarbij een locatie en tijdstip worden besproken. Verdachte heeft in zijn verhoor bevestigd dat deze ontmoeting heeft plaatsgevonden.
De rechtbank leidt uit de volgende omstandigheden af dat er tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een voorbespreking heeft plaatsgevonden in relatie tot de invoer van de 400 kilogram cocaïne. In een tapgesprek, van 31 december 2018, heeft [medeverdachte 2] tegenover [medeverdachte 1] aangegeven dat bepaalde zaken niet over de telefoon besproken moeten worden. Het is volgens hem beter om hiervoor een fysieke ontmoeting te arrangeren. Het feit dat bepaalde zaken niet telefonisch kunnen worden besproken, levert volgens de rechtbank een aanwijzing op dat de gespreksstof een delictgerelateerd karakter heeft. Vervolgens is opvallend dat het voorstel, uit het voorgehouden gesprek van 31 december 2018, bevestigd wordt door een gebeurtenis in de realiteit op 2 februari 2019. Immers, er heeft een fysieke ontmoeting plaatsgevonden tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is zonder meer komen vast te staan dat zij op enigerlei wijze betrokken zijn bij de invoer van deze partij van 400 kilogram cocaïne. Daarbij mag volgens de rechtbank niet onopgemerkt blijven dat door deze drie verdachten een eensgezinde omschrijving wordt gegeven van die verdovende middelen. In de gesprekken van december 2018 en februari 2019 wordt versluierd over cocaïne gesproken door dit aan te duiden als ‘dingen’ en/of ‘dinges’. Het cryptisch taalgebruik om elkaar iets duidelijk te maken is voor de rechtbank veelzeggend.
Dat er een voorbespreking is geweest volgt ook uit de omstandigheid dat [medeverdachte 1] enkele uren voor de ontmoeting al tegen verdachte heeft gezegd dat ze vannacht klaar moeten staan en zij het plan, dat gisteren gemaakt is, zullen gaan uitvoeren. [medeverdachte 2] is daar dan nog niet van op de hoogte, omdat hij pas op 2 februari 2019 is gearriveerd in Nederland. Het is aannemelijk dat de bespreking op deze datum is gebruikt om [medeverdachte 2] hierover bij te praten. Dit geldt te meer, nu enkele uren later is gebleken dat het drugstransport ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt.
4.3.2.1.7.2
Controle van de criminele dienstverlening door andere verdachten bij dit drugstransport
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een controlefunctie gehad; het was zijn taak om na te gaan of de betrokkenen hun criminele diensten ten behoeve van het transport van 3 februari 2019 zouden uitvoeren.
De rechtbank wijst in dit verband op het gesprek dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] hebben gevoerd op 2 februari 2019. Een aantal uur voordat de pallet met cocaïne bij [bedrijf 1] werd opgehaald, zei [medeverdachte 4] tegen [medeverdachte 1] dat de lading voor 04.00 uur moest worden meegenomen door de vrachtwagen. Daarna was het risico te groot dat collega’s arriveren, aldus [medeverdachte 4] . Dit gesprek sluit aan bij het tapgesprek van 1 februari 2019. [medeverdachte 1] zegt daarin tegen verdachte:
‘zeg tegen die klojo dat hij gereed moet zijn, omdat hij vannacht moet gaan raken’. Hierop werd door verdachte gevraagd aan [medeverdachte 1] of hij het adres van die man heeft opgezocht, hetgeen [medeverdachte 1] ogenblikkelijk zal doen. Daarna zegt [medeverdachte 1] dat verdachte de huurauto moet gebruiken en zij van voertuig zullen wisselen. Verdachte heeft over dit gesprek verklaard dat hij
“naar die man zijn huis moest om te kijken hoe laat die wegging”en dat dat op die eerdere datum toch niet hoefde, maar op die dag wel.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij ‘een nummer moest pakken’ en dit aan die man moest vragen voor [medeverdachte 1] . Dit acht de rechtbank niet geloofwaardig. Het is niet duidelijk om wat voor nummer het zou gaan, waarom [medeverdachte 1] dit nummer wilde hebben en waarom hij dit niet zelf heeft gevraagd. [medeverdachte 1] heeft dit verhaal van zijn broer ook op geen enkel moment bevestigd. Voorts is het ongeloofwaardig dat verdachte midden in de nacht zou gaan wachten, samen met een medepassagier, voor iemands huis om een nummer te vragen. De wijze waarop dit zou zijn uitgevoerd komt zeer onwaarschijnlijk op de rechtbank over. Het posten bij een woning past – zeker gezien de hiervoor geschetste context – veel beter bij het scenario dat verdachte de vertrektijd van een collega van [medeverdachte 4] in de gaten heeft gehouden, zodat andere betrokkenen vooraf gewaarschuwd konden worden.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat de telefoon van verdachte op 3 februari 2019 om 04.40 uur, en dus rond de tijd dat de pallet met cocaïne werd opgehaald, een zendmast heeft aangestraald op de Zwaluwsedijk in Moerdijk, in de buurt van [bedrijf 1] . Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte in de buurt van de plaats delict in Moerdijk aanwezig is geweest. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij zich dichtbij de locatie heeft opgehouden waar [medeverdachte 1] gewerkt heeft. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte vlakbij het [bedrijf 1] heeft gestaan. Verdachte heeft in zijn verhoor immers een parkeergelegenheid omschreven, die is afgesloten met een slagboom voor onbevoegden. Dit lijkt moeilijk te rijmen met de verklaring van verdachte dat hij voor de woning van iemand stond te wachten. Gelet op deze omstandigheden is geenszins uitgesloten dat verdachte ook in de omgeving van [bedrijf 1] heeft gepost voor [medeverdachte 1] . Verdachte vroeg [medeverdachte 1] die nacht om 04.40 uur om instructies en kreeg later toestemming om “daar” weg te gaan. Bovendien moest er een bedrag betaald worden, vermoedelijk aan de passagier van verdachte, waar ook [medeverdachte 1] zich over uitlaat.
Dat de controlefunctie van verdachte nodig was volgt uit de omstandigheid dat eerder meerdere drugtransporten waarbij [medeverdachte 1] betrokken is geweest, zijn misgelopen, te weten tweemaal een transport van 400 kilogram cocaïne en eenmaal een transport van 60 kilogram cocaïne. De belangen waren groot om ditmaal een geslaagd drugstransport te laten plaatsvinden. Tegen die achtergrond kunnen ook de tapgesprekken beter worden begrepen, waarin verdachte en [medeverdachte 1] erover spreken dat [medeverdachte 1] hoofdpijn heeft opgelopen, met onbetrouwbare personen heeft samengewerkt en er veel geld verloren is gegaan. Dit heeft er ook toe geleid dat verdachte heeft aangeboden om een tussenpersoon te zijn en als gesprekspartner op heeft willen treden.
4.3.2.1.8
Conclusie
De rechtbank is van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat de aanwezigheid van verdachte in de nacht van 2 op 3 februari 2019 noodzakelijk is geacht. Hij heeft de voortgang van het transport bewaakt, op de uitkijk gestaan om te waarschuwen, de instructies van [medeverdachte 1] nauwgezet opgevolgd en de bijrijder van het transport vooraf opgevangen. Met deze gedragingen is opzettelijk behulpzaam geweest aan de invoer van 400 kilogram cocaïne. Het dubbel opzet kan daarmee worden aangenomen.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte medeplichtig is geweest aan de verlengde invoer van 400 kilogram cocaïne. Het onder feit 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezenverklaard.
Het verweer van de verdediging treft geen doel en wordt door de rechtbank verworpen.
4.3.2.2
Feit 2: Voorbereidingshandelingen voor de verlengde invoer van in totaal 1360 kilogram cocaïne
4.3.2.2
Voorbereidingshandelingen invoer 100 kilogram cocaïne in de periode 4 september 2018 tot en met 27 september 2018
4.3.2.2
Feiten
Uit het procesdossier volgt dat de broer van verdachte – [medeverdachte 1] – in de periode van 4 september 2018 tot en met 27 september 2018 met een politieverkenner heeft gesproken over het invoeren van 100 kilogram cocaïne en het feit dat dit op 27 september 2018 ook is gelukt. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 27 september 2018 [medeverdachte 1] heeft geïnformeerd over het feit dat hij zijn geld voor de cocaïne op kon halen. Verdachte heeft hierop zijn broer opgehaald en zij zijn samen vertrokken. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 1] zich bezig hield met de import van cocaïne en daarover ook vertelde.
4.3.2.2.1.2
Voorbereidingshandelingen
Artikel 10a van de Opiumwet bevat een bepaling waarin is omschreven welke handelingen kunnen worden aangemerkt als strafbare voorbereidingshandelingen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dit artikel is geïntroduceerd omdat voorheen pas in een betrekkelijk laat stadium kon worden ingegrepen. Dit kon pas na de voltooiing van een delict of een strafbare poging om een delict te plegen. Dit stelde justitie regelmatig voor bewijsproblemen. Om die reden is ook het opzettelijk voorbereiden en het bevorderen van:
- het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren en
- het vervaardigen en
- het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen
van kortgezegd harddrugs strafbaar gesteld.
De termen voorbereiden en bevorderen impliceren dat deze handelingen plaatsvinden voorafgaand aan het daadwerkelijke uitvoeren van voornoemde handelingen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voorafgaand aan de invoer van de 100 kilogram cocaïne op 27 september 2018 hiervan wist. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft geluisterd wanneer zijn broer vertelde over de plannen. Nu uit het dossier niet volgt dat verdachte vervolgens ook bewust heeft geholpen bij de invoer van deze 100 kilogram cocaïne, kan dit enkele luisteren naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als het plegen van voorbereidingshandelingen. De rechtbank stelt vast dat verdachte bij het doorgeven van de informatie over het ophalen van het geld en het ophalen van verdachte in dit verband wel een actievere rol heeft gehad. Deze handelingen vonden echter pas plaats nadat de verlengde invoer van de 100 kilogram cocaïne al had plaatsgevonden. In die zin kunnen de handelingen van verdachte wellicht bij hebben bijgedragen aan het verkrijgen van de inkomsten uit het strafbare feit, maar kunnen zij niet aangemerkt worden als het voorbereiden of bevorderen van het strafbare feit zelf.
4.3.2.2.1.3
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de handelingen van verdachte niet worden aangemerkt als voorbereidingshandelingen op de invoer van de 100 kilogram cocaïne op 27 september 2018. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.2.2.2
Voorbereidingshandelingen invoer 800 kilogram cocaïne in de periode 4 september 2018 tot en met 11 oktober 2018
4.3.2.2.2
Duiding tenlastelegging
De rechtbank begrijpt dat daar waar in de tenlastelegging wordt gesproken over een hoeveelheid van 800 kilogram cocaïne, daarmee de volgende partijen worden bedoeld:
- de 400 kilogram cocaïne op pallet [nummer 1] die op 10 oktober 2018 is aangetroffen bij [bedrijf 2] in Ritthem;
- de 400 kilogram cocaïne die op pallet [nummer 2] op 10 oktober 2018 is aangetroffen bij [bedrijf 1] Moerdijk en waarvan de bestemming op 11 oktober 2018 de Zilverstraat in Den Haag bleek te zijn.
De rechtbank gaat er om deze reden van uit dat de verweten periode ten aanzien van deze transporten zich beperkt tot 4 september 2018 tot en met 10 respectievelijk 11 oktober 2018.
4.3.2.2.2.2
Feiten
Uit het procesdossier volgt dat de broer van verdachte – [medeverdachte 1] – samen met [medeverdachte 5] en onbekend gebleven anderen betrokken is geweest bij het invoeren van de cocaïne op pallets op pallet [nummer 1] en op pallet [nummer 2] . Uit tapgesprekken volgt dat [medeverdachte 1] over deze cocaïne heeft gesproken met zijn broer. Deze gesprekken vonden plaats nadat de cocaïne was onderschept.
4.3.2.2.2.3
Beoordeling
Onder 4.3.2.2.1.2. is reeds uiteengezet wanneer er sprake is van voorbereidingshandelingen. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de invoer van beide partijen van 400 kilogram cocaïne niet vastgesteld kan worden dat verdachte handelingen heeft verricht om de invoer van die partijen voor te bereiden dan wel te bevorderen. Uit de tapgesprekken die zijn gevoerd nadat beide partijen zijn onderschept, blijkt niet dat verdachte handelingen heeft verricht voorafgaand aan de invoer. Weliswaar geeft verdachte achteraf adviezen, met name over het verbergen van het geld, maar dit is niet aan te merken als een voorbereidingshandeling.
4.3.2.2.2.4
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de handelingen van verdachte niet worden aangemerkt als voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van de 800 kilogram cocaïne op 10 en 11 oktober 2018. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.2.2.3
Voorbereidingshandelingen invoer 60 kilogram cocaïne in de periode 4 september 2018 tot en met 29 januari 2019
4.3.2.2.3
Feiten
Uit het procesdossier volgt dat de broer van verdachte – [medeverdachte 1] – samen met [medeverdachte 4] en onbekend gebleven anderen betrokken is geweest bij het invoeren van 60 kilogram cocaïne. Deze cocaïne is uiteindelijk op 29 januari 2019 aangetroffen in Etten-Leur. Uit het tapgesprek op 18 januari 2019 blijkt dat [medeverdachte 1] verdachte informeert dat de 60 pieces maandag komen. [medeverdachte 1] had hierdoor stress. Op 20 januari 2019 vroeg [medeverdachte 1] aan verdachte om een simkaart voor hem te regelen. Uit het tapgesprek hierna blijkt dat dit gelukt is. Op 21 januari 2019 heeft verdachte navraag gedaan bij zijn broer of het ding gelukt is. Uit dit gesprek blijkt dat het woensdag komt. Tot slot liet [medeverdachte 1] verdachte op 29 januari 2019 om 17.47 uur weten dat op Crimesite staat dat de 60 stuks gepakt zijn.
4.3.2.2.3.2
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat uit de gesprekken voorafgaand aan 29 januari 2019 volgt dat verdachte zijn broer heeft aangehoord en slechts heeft geïnformeerd naar de voortgang van zijn handelingen. Uit deze gesprekken volgt niet dat verdachte advies heeft gegeven over de aanpak van de invoer van deze 60 kilogram cocaïne. Wel blijkt dat hij op verzoek van zijn broer op 20 januari 2019 laat in de avond nog een simkaart heeft gekocht. Uit het dossier volgt echter niet of deze simkaart is gebruikt bij het voorbereiden van de invoer van de cocaïne. Daarbij komt dat er nog een ruime tijd zit tussen de aanschaf van de simkaart en de feitelijke invoer van de cocaïne. Ook hieruit volgt niet direct een verband tussen de handeling van verdachte en de voorbereiding voor de invoer. Hoewel uit de gesprekken blijkt dat verdachte op de hoogte was van de invoer van de 60 kilogram cocaïne en zijn broer ook zeker niet tegen heeft gehouden, kunnen de gesprekken en het aanschaffen van de simkaart naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als voorbereidings- of bevorderingshandelingen met betrekking tot die invoer.
In de tenlastelegging is voorts opgenomen dat verdachte een PGP-telefoon zou hebben aangeschaft. Het is de rechtbank op basis van de stukken niet gebleken wanneer dit zou zijn geweest en of deze handeling in relatie staat tot het invoeren van de 60 kilogram cocaïne.
4.3.2.2.3.3
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de handelingen van verdachte niet worden aangemerkt als voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van de 60 kilogram cocaïne op 29 januari 2019. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.2.2.4
Voorbereidingshandelingen invoer 400 kilogram cocaïne in de periode 4 september 2018 tot en met 3 februari 2019
4.3.2.2.4
Verwijzing
Bij de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen van
de verlengde invoer, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd, gaat de rechtbank uit van de feiten
zoals besproken in paragraaf 4.3.2.1.1 en het hiervoor overwogene in overweging 4.3.2.2.1.2 met betrekking tot de voorbereidingshandelingen. Met de bewezenverklaring van
feit 1 is de wetenschap (het opzet) op de verlengde invoer van 400 kilogram cocaïne een
gegeven.
4.3.2.2.4.2 MedeplegenDe betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De rol van verdachte, bij de uitvoering van de verlengde invoer van 400 kilogram cocaïne, is als medeplichtig gekwalificeerd. De rechtbank is van oordeel dat de rol van verdachte, bij de voorbereiding van dit feit, anders moet worden beoordeeld.
Verdachte heeft voorafgaand aan het drugstransport contact onderhouden met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Daarbij is zeer belangrijke informatie uitgewisseld. Uit de tapgesprekken blijkt dat er vooraf plannen zijn gemaakt. Zij zijn met elkaar in onderling overleg tot afspraken gekomen met betrekking tot dit transport. Verdachte heeft zijn broer uitgelegd hoe er met de opdrachtgevers moet worden omgegaan, de hoogte van de beloning voor [medeverdachte 1] en zichzelf, alsook welke bedragen aan hun handlangers ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] ) gegeven moesten worden. De raad die verdachte in die voorbereidende fase heeft verstrekt is van groot belang geweest, nu [medeverdachte 1] hierdoor werd geadviseerd en ondersteund. Verdachte heeft vooraf ook [medeverdachte 1] geholpen door [medeverdachte 2] te ontmoeten en op te vangen in Nederland. Hij heeft zich verder in de omgeving van Moerdijk opgehouden, voordat de feitelijke doorvoer heeft plaatsgevonden, waarbij hij bij onraad de medeverdachten heeft kunnen waarschuwen. Hiermee heeft verdachte een belangrijke risicofactor kunnen indammen en de kansen op een geslaagd drugtransport vergroot.
Dit geheel van gedragingen duidt op een goed afgestemde taakverdeling in de voorbereidende fase. Verdachte heeft zich niet gedistantieerd op de belangrijk momenten voorafgaand aan het feit. De materiële en intellectuele bijdrage van verdachte is in dit stadium van zodanig gewicht, dat sprake is van een nauw en bewust samenwerkingsverband dat als medeplegen kan worden beschouwd.
4.3.2.2.4.3 Beoordeling
De bijdrage van verdachte is gelegen in het contact onderhouden, het uitwisselen van informatie, het maken van afspraken en het arrangeren van besprekingen of ontmoetingen die vooraf gegaan zijn aan het drugstransport van 400 kilogram cocaïne. De rechtbank vat deze bijdrage op als het verschaffen van gelegenheid en/of inlichtingen. Deze gelegenheid en inlichtingen zijn bestemd geweest tot het plegen van een feit, zoals wordt bedoeld in artikel 10 vijfde lid van de Opiumwet. De verlengde invoer van cocaïne is door de gedragingen van verdachte in zoverre voorbereid en bevorderd. Het verweer van de verdediging op dit punt slaagt dan ook niet.
De rechtbank stelt echter wel vast dat de periode van de voorbereidingshandelingen korter is geweest dan ten laste gelegd. Uit de stukken blijkt immers dat de eerste gesprekken plaats hebben gevonden medio november 2018. Om deze reden zal de rechtbank 1 november 2018 hanteren als aanvangsdatum voor de bewezenverklaarde periode.
4.3.2.2.4.4 Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het invoeren van 400 kilogram cocaïne in de periode van 1 november 2018 tot en met 1 februari 2019 wettig en overtuigend bewezen zijn.