In de ontnemingszaak tegen betrokkene, geboren in 1989, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2023 uitspraak gedaan. Betrokkene was eerder veroordeeld voor het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne, deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De officieren van justitie, mr. M. van Leeuwen en mr. I.M. Peters, hebben een ontnemingsvordering ingediend, waarbij zij stelden dat betrokkene een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 215.000,- had behaald. De verdediging betwistte deze vordering en voerde aan dat de ontnemingsvordering enkel was gebaseerd op verklaringen van betrokkene zonder voldoende bewijs. De verdediging stelde ook dat er kosten in mindering moesten worden gebracht op het ontnemingsbedrag, waaronder betalingen aan medeverdachten.
De rechtbank heeft de bewijsmiddelen uit de hoofdzaak in overweging genomen en vastgesteld dat betrokkene inderdaad een bedrag van € 215.000,- had verkregen. Na beoordeling van de door de verdediging aangevoerde kosten, heeft de rechtbank besloten dat slechts € 30.000,- als kostenpost kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft het ontnemingsvoordeel vastgesteld op € 185.000,- en de vordering van de officieren van justitie voor het overige afgewezen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij betrokkene verplicht wordt gesteld dit bedrag aan de staat te betalen. Bij niet-betaling kan gijzeling worden gevorderd voor een periode van 1080 dagen.