ECLI:NL:RBZWB:2023:4152

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
02-705054-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering in strafzaak met betrekking tot cocaïne, deelname aan criminele organisatie en witwassen

In de ontnemingszaak tegen betrokkene, geboren in 1989, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2023 uitspraak gedaan. Betrokkene was eerder veroordeeld voor het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne, deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De officieren van justitie, mr. M. van Leeuwen en mr. I.M. Peters, hebben een ontnemingsvordering ingediend, waarbij zij stelden dat betrokkene een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 215.000,- had behaald. De verdediging betwistte deze vordering en voerde aan dat de ontnemingsvordering enkel was gebaseerd op verklaringen van betrokkene zonder voldoende bewijs. De verdediging stelde ook dat er kosten in mindering moesten worden gebracht op het ontnemingsbedrag, waaronder betalingen aan medeverdachten.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen uit de hoofdzaak in overweging genomen en vastgesteld dat betrokkene inderdaad een bedrag van € 215.000,- had verkregen. Na beoordeling van de door de verdediging aangevoerde kosten, heeft de rechtbank besloten dat slechts € 30.000,- als kostenpost kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft het ontnemingsvoordeel vastgesteld op € 185.000,- en de vordering van de officieren van justitie voor het overige afgewezen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij betrokkene verplicht wordt gesteld dit bedrag aan de staat te betalen. Bij niet-betaling kan gijzeling worden gevorderd voor een periode van 1080 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-705054-18
vonnis van de rechtbank d.d. 19 juni 2023
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989
wonende te [woonadres]
hierna te noemen: betrokkene.
Bijgestaan door raadslieden mr. J.W.D. Roozemond en mr. J.J.J. Zwaan, advocaten te Utrecht.

1.De procedure

Betrokkene is op 19 juni 2023 door de rechtbank veroordeeld voor het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne, het deelnemen aan een criminele organisatie en witwassen tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officieren van justitie hebben de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 20, 21, 23, 24 en 30 maart 2023, waarbij de officieren van justitie mr. M. van Leeuwen en mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De behandeling is op 6 juni 2023 gesloten.

2.Het standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie stellen zich op het standpunt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne, deelname aan een criminele organisatie en witwassen. Naar de mening van de officieren van justitie heeft betrokkene daarmee een voordeel behaald ter hoogte van € 215.000,-. Dit bedrag is gebaseerd op het zaakdossier met betrekking tot de witwasverdenking.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de ontnemingsvordering uitsluitend is gebaseerd op verklaringen van betrokkene die geen steun vinden in het bewijs. Hierdoor moet de vordering naar de mening van de verdediging worden afgewezen.
Indien de rechtbank wel een ontnemingsbedrag vast kan stellen, dan moeten hierop de door betrokkene gemaakte kosten in mindering te worden gebracht. Als kosten kunnen worden aangemerkt een bedrag van € 85.000,- dat aan [medeverdachte 1] is betaald, een bedrag van € 114.000,- dat in delen aan [medeverdachte 2] is betaald en eventuele overige bedragen die aan [medeverdachte 2] zijn betaald. Rekening houdend met deze kosten moet het ontnemingsbedrag naar de mening van de verdediging op nihil worden gesteld.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Dat betrokkene het bewezenverklaarde heeft begaan, blijkt uit het vonnis van de rechtbank in de hoofdzaak met parketnummer 02-705054-18 en alle bij dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen. Ook de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel blijkt uit dit vonnis en deze bewijsmiddelen.
Uit de in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen ten aanzien van het witwassen volgt dat betrokkene een bedrag van € 215.000,- heeft ontvangen voor de door hem begane strafbare feiten. Betrokkene heeft dit bedrag verdiend met de door hem op 27 september 2018 en op 10 en 11 oktober 2018 gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen is gebleken dat betrokkene van het bedrag van € 215.000,- een bedrag van € 30.000,- aan [medeverdachte 1] heeft betaald voor zijn aandeel bij de verlengde invoer van de cocaïne. De rechtbank zal daarom het bedrag van € 30.000,- aanmerken als kostenpost.
De rechtbank heeft ten aanzien van [medeverdachte 2] vastgesteld dat hij van betrokkene € 10.000,- heeft ontvangen. Uit het dossier volgt niet dat ook de overige bedragen die door de verdediging worden genoemd ook daadwerkelijk aan [medeverdachte 2] zijn betaald. De kostenpost voor betalingen aan [medeverdachte 2] zou dan ook beperkt zijn tot een bedrag van € 10.000,-. De rechtbank stelt echter vast dat dit bedrag door betrokkene aan [medeverdachte 2] is betaald in het kader van de cocaïnetransporten op 29 januari 2019 en 3 februari 2019. Naar het oordeel van de rechtbank werden deze transporten verricht in het kader van andere opdrachten dan de opdrachten van de criminele organisatie waarmee betrokkene de € 215.000,- heeft verdiend. Het betreft dus geen kosten die betrokkene heeft gemaakt in het kader van de bewezenverklaarde feiten waaruit hij het wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Om die reden kan het bedrag van € 10.000,- niet worden aangemerkt als kostenpost die in mindering moet worden gebracht op het voordeel van € 215.000,-.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat in totaal € 30.000,- kan worden aangemerkt als kostenpost. Zij zal daarom het genoten wederrechtelijke verkregen voordeel schatten op € 185.000,-.
4.2
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 185.000,- en de vordering van de officieren van justitie voor het overige afwijzen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 185.000,-;
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 185.000,-, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
1080 dagen;
- wijst de vordering van de officieren van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. J. van Eekelen en
mr. P.A.C. Admiraal en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juni 2023.