4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Feit 1: Verlengde invoer van 60 kilogram cocaïne in de periode van 4 september 2018 tot en met 29 januari 2019
4.3.2.1
Feiten
Op 29 januari 2019 is de politie binnengetreden bij het distributiecentrum van de [bedrijf 2] aan het [adres] te Etten-Leur. Er is onderzoek verricht aan een zojuist door een vrachtauto afgeleverde pallet met dozen bananen, afkomstig van het [bedrijf 1] in Moerdijk. In een pallet, voorzien van coderingssticker [cijferreeks] , werden 60 pakketten ontdekt die verstopt zaten tussen de bananen. Nader onderzoek wees uit dat er in die pakketten cocaïne zat met een totaalgewicht van 59,89 kilogram.
De politie heeft een groot aantal tapgesprekken opgenomen tussen verdachte en [medeverdachte 1] . Op 13 oktober 2018 hadden zij een conversatie, waarin zij spraken over een andere partij cocaïne die is ontdekt bij [bedrijf 1] . Verdachte vroeg aan [medeverdachte 1] of hij hierbij betrokken was en hoe speurhonden worden misleid. In een gesprek van 7 december 2018 heeft [medeverdachte 1] aan verdachte te verstaan gegeven dat hij ontslag moest zien te voorkomen, zodat hij hun karwei bij [bedrijf 1] kon doen. In een gesprek van 24 december 2018 gaf [medeverdachte 1] tegenover verdachte te kennen dat alles in Vlissingen gereed was en zij ‘Vlissingen in hun zak hebben.’ Er werdt door verdachte op aangedrongen dit niet over de telefoon te bespreken.
[medeverdachte 1] heeft op 18 januari 2019 tegen zijn broer, [medeverdachte 2] , gezegd dat ’60 pieces’ binnenkort zullen aankomen. Op 23 januari 2019 heeft verdachte bij [bedrijf 1] gewerkt. [medeverdachte 1] gaf dan aan verdachte door dat ‘het’ apart is gezet en eraan zal komen. [medeverdachte 1] stuurde daarop een sms-bericht naar verdachte met de cijfercombinatie [cijferreeks] . Later die dag werd door [medeverdachte 1] aangegeven dat ‘het’ onderweg is. Verdachte heeft korte tijd later bevestigd dat ‘het’ gearriveerd is en in [doknr. 1] is ondergebracht.
Op 29 januari 2019 gaf verdachte bij [medeverdachte 1] aan dat hij pallets heeft omgewisseld. De pallets uit [doknr. 1] zijn in [doknr. 2] gezet. Verdachte zou zich die dag bezighouden met de lading die Etten-Leur als bestemming heeft. Volgens verdachte was alles veilig en betrouwbaar. Hij geeft bij [medeverdachte 1] aan wanneer het onderweg is. Later die dag werd door [medeverdachte 1] tegenover verdachte bevestigd dat het is aangekomen, dat alles in orde is en het wordt opgehaald. Het laatste relevante gesprek die dag vond plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarbij zij gefrustreerd zijn over het feit dat ‘60 stuks gepakt zijn’ en dat het niet is gelukt om het eruit te halen.
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] zich beziggehouden heeft met drugs en van plan zou zijn geweest om dat vanuit Amerika, via een verscheping, naar Nederland te brengen. In een later verhoor heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] hem per sms op de hoogte heeft gebracht van pallets waarin verdovende middelen hebben gezeten. Verdachte heeft deze pallets, in opdracht van [medeverdachte 1] , klaargezet voor transport en heeft een andere pallet daarvoor teruggezet. Behalve het verwisselen van de pallets heeft verdachte ook stickers omgewisseld.
4.3.2.1.2
Opzet
De rechtbank stelt voorop dat er ongeveer 60 kilogram cocaïne in de pallet is aangetroffen in Etten-Leur. Het betreft dus een transport met een hoge straatwaarde en grote financiële belangen, waarvan mag worden aangenomen dat dit niet aan willekeurig gekozen personen wordt toevertrouwd. Daarom acht de rechtbank het in beginsel zeer onaannemelijk dat er bij een dergelijk transport volstrekt onwetende personen worden betrokken. Dit brengt immers enorme risico’s met zich, zoals het risico dat degene die de drugs heeft ontdekt zich de waardevolle drugs toe-eigent of besluit de politie in te lichten.
Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat de logistiek rond de invoer van verdovende middelen complex is, waarbij meerdere personen betrokken zijn. Het is immers niet mogelijk dergelijke goederen via de reguliere weg per schip vanuit Latijns-Amerika naar Europa te vervoeren. Drugs moeten onopgemerkt worden meegesmokkeld. Alle individuele, identificeerbare handelingen van personen die betrekking hebben op die complexe logistiek, moeten daarom in beginsel worden geacht gericht te zijn op de opzet tot het binnen het grondgebied van -in dit geval- Nederland brengen van deze verdovende middelen.
Verdachte heeft in zijn eerste verklaring bij de politie al aangegeven dat hij weet dat [medeverdachte 1] zich beziggehouden heeft met de invoer van drugs. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] connecties heeft en de drugs vanuit het buitenland, per schip, naar Nederland worden gebracht. Uit de tapgesprekken en uit zijn eigen verklaring komt naar voren dat verdachte daaraan heeft bijgedragen. Hij heeft verschillende handelingen verricht bij [bedrijf 1] , zoals het in ontvangst nemen van de drugs, het bewaren ervan en het omwisselen van de pallets. Verder heeft verdachte ervoor gezorgd dat [medeverdachte 1] op de hoogte is gebracht dat de pallet met cocaïne in de vrachtwagen is gezet voor transport naar Etten-Leur. Hierdoor is een volgende stap gezet in het proces van het invoeren van bijna 60 kilogram cocaïne. De tapgesprekken maken duidelijk dat er diverse strategieën zijn overwogen en uiteindelijk is gekozen voor de meest geschikte handelwijze. De tapgesprekken hebben betrekking op het laten slagen van de verdere doorvoer van cocaïne. Het feit dat verdachte niet precies zou weten om welke drugs het gaat of de hoeveelheid niet kent, zoals hij in zijn politieverhoor heeft verklaard, doet aan het voorgaande niets af.
Bovendien wordt door de bewijsmiddelen weerlegd dat verdachte niet zou weten om welke drugs gaat. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben immers op 13 oktober 2018 openlijk over cocaïne gesproken en op welke wijze de geur daarvan voor drugshonden wordt gemaskeerd. Verder is bekend dat al eerder bij [bedrijf 1] ladingen met cocaïne zijn gepasseerd, waarvan verdachte op de hoogte was en waarvoor [medeverdachte 1] mede verantwoordelijk was. Tot slot gaat de rechtbank er vanuit dat in de tapgesprekken versluierd over cocaïne is gesproken, wanneer er over ‘het’ wordt gesproken. Het is veelzeggend dat verdachte en [medeverdachte 1] meermalen hebben aangegeven dat zij een aantal zaken niet over de telefoon zullen bespreken. Dit is volgens de rechtbank een bevestiging dat de gesprekken een crimineel karakter hebben.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] zich heeft beziggehouden met de invoer van verdovende middelen op 29 januari 2019. Door hieraan vervolgens een bijdrage te leveren, heeft verdachte ook het opzet heeft gehad op het plegen van het feit.
De rechtbank gaat in de overwegingen hierna verder in op de handelingen van verdachte om te bepalen hoe deze juridisch gekwalificeerd moeten worden.
4.3.2.1.3
Verlengde invoer
Uit de tekst van artikel 1, vierde lid juncto artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet, blijkt wat onder het invoeren van verdovende middelen wordt begrepen. Dit is niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen zelf. Hieronder wordt ook verstaan het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen. Dit kan plaatsvinden nadat de feitelijke invoer al is voltrokken en valt onder het begrip ‘verlengde invoer’.
De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige feit ook onder deze begripsomschrijving valt. De pallet met dozen bananen, waarin de cocaïne is verstopt, is vanuit Zuid-Amerika naar Nederland gekomen. De bananen zijn voor een verder rijpingsproces bij [bedrijf 1] in Moerdijk ondergebracht. Verdachte heeft ervoor gezorgd dat de pallet waar het om gaat in goede orde wordt ontvangen en een aantal dagen in een rijpingscel bewaard wordt. Daarna is de pallet verplaatst en in een specifiek laaddok klaargezet voor verder transport. Verdachte heeft een andere lading bananen teruggeplaatst op de plek waar de pallet met cocaïne is weggehaald. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen kan worden afgeleid, dat het handelen van verdachte gericht is op het verdere vervoer van de cocaïne vanuit Moerdijk en de aflevering daarvan in Etten-Leur. Reeds omdat bij [bedrijf 1] de cocaïne nog niet is gescheiden van de deklading, kan niet worden gezegd dat de invoer bij [bedrijf 1] al is voltooid. Verdachte heeft gezorgd voor de overdracht en mogelijk gemaakt dat de partij cocaïne verder kon worden vervoerd, waarmee aan de criteria voor het aannemen van verlengde invoer is voldaan.
4.3.2.1.4
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank het volgende af. Verdachte heeft een essentiële rol vervuld met betrekking tot de pallet met ongeveer 60 kilogram cocaïne. Verdachte is binnen [bedrijf 1] als enige hiervan op de hoogte geweest en heeft de noodzakelijke handelingen kunnen uitvoeren om de verlengde invoer te realiseren. [medeverdachte 1] werkte op dat moment immers niet meer bij [bedrijf 1] en was dus afhankelijk van verdachte voor het daadwerkelijk uitvoeren van de handelingen die nodig waren voor het feitelijk realiseren van deze stap in het proces van de invoer van de cocaïne. Verdachte heeft een sleutelrol gespeeld bij het aannemen, behouden en doorzenden van de pallet met cocaïne. [medeverdachte 1] heeft verdachte overal van op de hoogte gehouden en geeft ook verdachte de opdracht om hem voortdurend te informeren. [medeverdachte 1] moet op zijn beurt weer contact hebben gehouden met andere (onbekende) mededaders, die de cocaïne vooraf apart gezet hebben voor het transport naar [bedrijf 1] en de cocaïne nadien moeten uithalen na aankomst in Etten-Leur. Volgens de rechtbank staat ontegenzeggelijk vast dat de rol van verdachte niet inwisselbaar is. Als hij niet zou hebben deelgenomen, dan zou de verlengde invoer geen kans van slagen hebben gehad. De wijze waarop het transport georganiseerd is, duidt volgens de rechtbank op een goed afgestemde taakverdeling. Het is duidelijk dat verdachte een belangrijke rol heeft vervuld in de voorbereiding en met name in de uitvoering van het delict. Tot slot blijkt ook nergens uit dat verdachte op enig moment afstand heeft genomen van zijn mededaders.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de anderen is komen vast te staan. De materiële en intellectuele bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht, dat het handelen kan worden aangemerkt als medeplegen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dit punt.
4.3.2.1.5
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van ongeveer 60 kilogram cocaïne, waarbij die verlengde invoer mede heeft bestaan uit het verdere vervoer en de verdere aflevering op de eindbestemming. Het onder feit 1 primair tenlastegelegde is daarmee bewezen verklaard.
4.3.2.2
Feit 2: Verlengde invoer van 400 kilogram cocaïne in de periode van 4 september 2018 tot en met 3 februari 2019
4.3.2.2
Feiten
Op 3 februari 2019 heeft de politie vanaf 03.20 uur een observatie verricht bij het bedrijf [bedrijf 1] in Moerdijk. Er werd waargenomen dat een witte truck met koeltrailer het terrein van [bedrijf 1] is opgereden en met de achterkant tegen een dokshelter van de loods heeft geparkeerd. De vrachtwagen is daarna naar de Kromhoutstraat in IJmuiden gereden. De vrachtwagen is bij aankomst in IJmuiden met de achterzijde een aldaar gelegen loods ingereden.
De politie is diezelfde dag de loods in IJmuiden binnengetreden. Bij het binnentreden was direct duidelijk dat de loods niet was ingericht voor de opslag van fruit. In de loods werd echter wel een pallet met dozen bananen aangetroffen. In die dozen waren pakketten verstopt. Nader onderzoek wees uit dat er in de pakketten cocaïne zat. In totaal gaat het om 400 kilogram cocaïne. De bestuurder van de vrachtwagen was [medeverdachte 5] . Hij was gedurende de hele rit vanaf Moerdijk tot aan IJmuiden vergezeld door [medeverdachte 3] , die als bijrijder in de vrachtwagen had plaatsgenomen. [medeverdachte 3] was bij [bedrijf 1] kort voorafgaand aan het laden van de pallet de vrachtwagen ingestapt en bij de eindbestemming in IJmuiden is hij uitgestapt.
De politie heeft een groot aantal tapgesprekken opgenomen, waaronder gesprekken waar [medeverdachte 3] aan heeft deelgenomen. [medeverdachte 3] is in december 2018 door [medeverdachte 1] benaderd. [medeverdachte 1] gaf [medeverdachte 3] te verstaan dat ‘hun dingen’ binnenkort de weg op zullen gaan. [medeverdachte 3] was daarbij nodig om het op te halen. [medeverdachte 3] gaf aan dat zij om de tafel moesten gaan zitten om een plan te bespreken, maar dat zij dat niet over de telefoon moesten doen. In de tapgesprekken van 1 februari en 2 februari 2019 vroeg [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] of hij naar Nederland kon komen. [medeverdachte 3] stemde daarmee in en was zelfs bereid hiervoor ontslag te nemen bij zijn werkgever.
Op 29 januari 2019 zei [medeverdachte 1] tegen zijn broer, [medeverdachte 2] , dat er één aankomt met vier barki erin
(de rechtbank begrijpt dat met vier barki, het getal 400 wordt bedoeld).[medeverdachte 1] zei op 2 februari 2019 tegen [medeverdachte 2] dat hij vannacht klaar moest staan en zij het plan van gisteren zouden uitvoeren. Daarnaast werd [medeverdachte 2] die dag door zijn broer gevraagd om [medeverdachte 3] te ontvangen en zich even met hem bezig te houden, totdat hij was teruggekeerd van een afspraak. [medeverdachte 2] stemde daarmee in. Op 3 februari 2019, om 00.50 uur, was door [medeverdachte 1] gevraagd om samen te komen, waarop [medeverdachte 2] zei dat hij in aantocht is.
[medeverdachte 1] heeft op 2 februari 2019, ’s avonds, contact met verdachte. Verdachte zei in dit gesprek dat de vrachtwagenchauffeur de volgende ochtend uiterlijk om 04.00 uur bij [bedrijf 1] moest zijn, voordat de anderen aankomen. Hij gaf tevens mee wat er door de vrachtwagenchauffeur gezegd moest worden. Verdachte gaf dan op 3 februari 2019 aan dat hij het hek open heeft gedaan en de chauffeur zijn vrachtwagen bij [doknr. 3] moest parkeren. Verdachte gaf [medeverdachte 1] even later te kennen dat ‘het’ vertrokken was en ‘hij’ op de hoogte was.
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] zich beziggehouden heeft met drugs en van plan zou zijn geweest om dat vanuit Amerika, via een verscheping, naar Nederland te brengen. Verdachte heeft de pallets met verdovende middelen, in opdracht van [medeverdachte 1] , klaargezet voor transport en heeft een andere pallet daarvoor teruggezet. Behalve het verwisselen van de pallets heeft verdachte ook stickers omgewisseld.
4.3.2.2.2
Opzet
De rechtbank verwijst voor de overwegingen omtrent het opzet, naar hetgeen hiervoor onder 4.3.2.1.2 is overwogen. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd, met dien verstande dat het nu om 400 kilogram gaat, de bestemming niet Etten-Leur maar IJmuiden betreft en deze pallet al eerder aan [bedrijf 1] geleverd is.
De rechtbank overweegt in aanvulling hierop dat de bijdrage van verdachte in dit geval is gelegen in het bepalen van het aankomsttijdstip van de vrachtwagen bij [bedrijf 1] , het vooraf duidelijk maken wat er tussen hem en de chauffeur besproken moet worden, het openen van het toegangshek bij [bedrijf 1] , het aangeven bij welk laaddok de overdracht zal plaatsvinden, het omwisselen van een sticker en het klaar zetten van de pallet met de deklading. Met die gedragingen heeft verdachte opzettelijk bijgedragen aan de invoer van 400 kilogram cocaïne.
De rechtbank komt dan ook bij feit 2 tot een gelijkluidende conclusie, inhoudende dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] zich beziggehield met de invoer van verdovende middelen. Door hieraan vervolgens een bijdrage te leveren, heeft verdachte ook het opzet heeft gehad op het plegen van het feit.
4.3.2.2.3
Verlengde invoer
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor opgesomde gedragingen van verdachte onder de begripsomschrijving van verlengde invoer vallen. De pallet met dozen bananen, waarin de cocaïne is verstopt, is vanuit Zuid-Amerika naar Nederland gekomen. De bananen zijn voor een verder rijpingsproces bij [bedrijf 1] in Moerdijk ondergebracht. De hiervoor omschreven handelingen van verdachte hebben er vervolgens aan bijgedragen dat het vervoer vanuit Moerdijk naar IJmuiden heeft kunnen plaatsvinden en dat een aflevering in IJmuiden ook is gerealiseerd. De pallet is daar in de loods neergezet en afgesloten bewaard, kennelijk met de bedoeling de cocaïne daar van de deklading te scheiden. Daarmee heeft verdachte feitelijk bijgedragen aan het proces van de invoer van 400 kilogram cocaïne. Hij is dan ook medeverantwoordelijk voor de verlengde invoer van de cocaïne.
Nu het opzet op de verlengde invoer is komen vast te staan, zal de rechtbank beoordelen of de bijdrage van verdachte als medeplegen kan worden beschouwd.
4.3.2.2.4
Medeplegen
De rechtbank verwijst voor het juridisch kader van medeplegen naar hetgeen zij hierover onder 4.3.2.1.4 heeft opgemerkt, dat hier als herhaald en ingelast kan worden beschouwd.
Uit het dossier en verhandelde ter zitting leidt de rechtbank het volgende af. Verdachte heeft een belangrijke rol vervuld bij de invoer van 400 kilogram cocaïne. Het staat niet ter discussie dat verdachte heeft willen voorkomen dat derden hierop zouden interveniëren. Verdachte is in de vroege ochtend van 3 februari 2019 naar [bedrijf 1] gegaan en heeft daar ongestoord de pallet omgestickerd en klaargezet. Daarnaast heeft verdachte voor de medeverdachten gefaciliteerd dat zij toegang hebben gekregen tot het bedrijfsterrein van [bedrijf 1] . Verdachte heeft het hek voor hen geopend en de vrachtwagen, via de uitgang, naar binnen laten rijden. Voorts heeft verdachte de medeverdachten, via [medeverdachte 1] , geïnstrueerd over het betreffende laaddok waar de pallet zou staan. Tot slot is door verdachte bepaald wat de chauffeur tegen hem zou zeggen bij aankomst, zodat hij wist dat deze persoon de chauffeur was die voor de pallet met cocaïne kwam.
De rechtbank is, op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat verdachte bij [bedrijf 1] een essentiële rol heeft vervuld bij het onder feit 2 tenlastegelegde. Ook voor dit transport geldt dat het belang van het handelen van verdachte groot is, omdat zonder zijn toedoen een verdere overdracht van de pallet met cocaïne niet zou hebben plaatsgevonden. [medeverdachte 1] werkte op dat moment immers niet meer bij [bedrijf 1] en was dus afhankelijk van verdachte voor het daadwerkelijk uitvoeren van de handelingen die nodig waren voor het feitelijk realiseren van deze stap in het proces van de invoer van de cocaïne. Verdachte heeft met [medeverdachte 1] contact gehouden, waarbij over en weer informatie is uitgewisseld en instructies zijn gegeven. De wijze waarop deze logistiek georganiseerd is, duidt volgens de rechtbank op een goede afgestemde taakverdeling. Het is duidelijk dat verdachte een belangrijke rol heeft gehad in de voorbereiding en de uitvoering van het delict, zonder dat hij zich op enig moment hiervan heeft gedistantieerd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de anderen is komen vast te staan.De materiële en intellectuele bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht, dat het handelen kan worden aangemerkt als medeplegen.
Het verweer van de verdediging op dit punt slaagt niet.
4.3.2.2.5
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van 400 kilogram cocaïne, waarbij die verlengde invoer mede heeft bestaan uit het verdere vervoer en verdere aflevering op de eindbestemming. Het onder feit 2 primair tenlastegelegde is daarmee bewezen verklaard.
4.3.2.3
Feit 3: Witwassen van € 14.000,-
4.3.2.3
Feiten
De feiten die onder feit 1 en feit 2 zijn vastgesteld zijn ook van toepassing op het witwassen. In aanvulling op deze feiten blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 1] en verdachte hebben gesproken over de bedragen die verdachte zou ontvangen voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de invoer van de cocaïne. [medeverdachte 1] heeft hierover ook met anderen gesproken. Uit een gesprek tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] op 29 januari 2019 blijkt dat [medeverdachte 1] verdachte nog moest betalen. [medeverdachte 1] sprak op 30 januari 2019 om 17.51 uur met zijn broer [medeverdachte 2] over het feit dat hij ‘die [bijnaam] 10 doezoe’ heeft gegeven. De rechtbank begrijpt dat doezoe straattaal is voor duizend. Even verderop in het gesprek bevestigde [medeverdachte 1] dat hij al 6 heeft gegeven en dat verdachte er nog 4 krijgt. Dit sluit aan op het gesprek dat [medeverdachte 1] diezelfde dag om 19.56 uur met verdachte heeft, waarin verdachte benadrukt dat [medeverdachte 1] de 4000 apart moet leggen. De rechtbank begrijpt dan ook dat daar waar [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] sprak over ‘ [bijnaam] ’ hij verdachte bedoelt. Op 1 februari 2019 om 18.56 uur was er wederom een gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] . Verdachte bleef hierin vragen om geld en meer specifiek om 4000. Uit het gesprek dat [medeverdachte 1] vervolgens om 21.29 uur met [medeverdachte 4] heeft, blijkt dat [medeverdachte 1] verdachte geld heeft gegeven. Tot slot bevestigde [medeverdachte 1] in een gesprek met zijn broer op 7 februari 2019 nogmaals dat hij 10 heeft gegeven, omdat verdachte anders de tweede niet zou doen.
4.3.2.3.2
Beoordeling
Uit de tenlastelegging blijkt dat aan verdachte het witwassen dan wel het eenvoudig witwassen wordt verweten. Van witwassen is kort gezegd sprake wanneer iemand geld of goederen uit criminele feiten voorhanden heeft of bijvoorbeeld heeft uitgegeven of verstopt. Hierbij hoeft niet duidelijk te zijn met welk strafbaar feit dat geld of die goederen zijn verdiend. Voor de beoordeling van de zaken zonder bekend gronddelict heeft het Gerechtshof Amsterdam in de uitspraak met kenmerk ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481 een toetsingskader gegeven met daarin zes stappen. Bij eenvoudig witwassen is het feit wel bekend, omdat degene die het geld of de goederen witwast het feit zelf heeft gepleegd. Gelet op bovengenoemd onderscheid zal de rechtbank allereerst beoordelen of er sprake is van een bekend gronddelict. Op grond van de feiten en bewijsoverwegingen met betrekking tot de feiten 1 en 2 is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een bekend gronddelict. De rechtbank acht het immers het tweemaal medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne door verdachte wettig en overtuigend bewezen. Nu het gronddelict bekend is, en door verdachte zelf is gepleegd, zal de rechtbank beoordelen of er sprake is van eenvoudig witwassen. De rechtbank komt daarmee niet toe aan het toetsingskader zoals geschetst door het Gerechtshof Amsterdam.
Uit de bewijsmiddelen volgt, anders dan de verdediging heeft gesteld, naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte op 29 of 30 januari 2019 een bedrag van € 6.000,- heeft ontvangen van [medeverdachte 1] . Hij zou € 10.000,- krijgen, maar hield op dat moment nog € 4.000,- tegoed. Uit de gesprekken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en zijn broer blijkt dat deze € 4.000,- vervolgens op 1 februari 2019 door [medeverdachte 1] aan verdachte is gegeven. De rechtbank kan dan ook vaststellen dat [medeverdachte 1] in totaal € 10.000,- aan verdachte heeft gegeven voor zijn rol bij de invoer van de 60 kilo cocaïne die naar Etten-Leur is vervoerd. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte daarnaast nog andere bedragen, die ook waren toegezegd, heeft ontvangen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt ook dat verdachte wist dat hij dit geld kreeg voor zijn medewerking aan de invoer van de cocaïne. Dat hij zich hier bewust van was blijkt wel uit het feit dat hij dreigde niet meer mee te werken als hij niet betaald zou worden. Door dit dreigement kort voor het geplande transport op 3 februari 2019 was er een noodzaak voor [medeverdachte 1] om verdachte te betalen voor zijn medewerking. [medeverdachte 1] werkte immers op dat moment zelf niet meer bij [bedrijf 1] en daardoor had verdachte de sleutelpositie om het transport al dan niet te laten slagen. Dit blijkt ook uit het gesprek met [medeverdachte 2] op 7 februari 2019. Het betalen van de 10 doezoe heeft volgens [medeverdachte 2] immers het leven van [medeverdachte 1] gered, omdat verdachte het anders niet zou doen. Dit gesprek kan uitsluitend zien op het feit dat verdachte zoals onder 4.3.2.2 is overwogen heeft meegewerkt aan het transport op 3 februari 2019. Het feit dat de transporten op 29 januari 2019 en 3 februari 2019 uiteindelijk zijn onderschept, doet niets af aan het feit dat er betaald moest worden om verdachte zover te krijgen dat hij ook het tweede transport (van 3 februari 2019) zou doen.
4.3.2.3.3
Conclusie
Alles overwegende stelt de rechtbank vast dat verdachte € 10.000,- heeft verworven en voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat het afkomstig was uit zijn eigen misdrijf. Zij acht dan ook het eenvoudig witwassen van de € 10.000,- wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank stelt wel vast dat de periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden korter is dan ten laste is gelegd. Uit de stukken blijkt immers dat verdachte het geld voor zijn bijdrage heeft ontvangen in januari en/of februari 2019. Zij zal dan ook de bewezenverklaarde periode overeenkomstig aanpassen. Zij spreekt verdachte van het overige tenlastegelegde bedrag partieel vrij.