In de ontnemingszaak tegen betrokkene, geboren in 1966 en wonende te [woonplaats01], heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2023 uitspraak gedaan. Betrokkene was eerder veroordeeld voor het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne, medeplichtigheid aan de verlengde invoer van cocaïne, het uitvoeren van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne en voor eenvoudig witwassen. De officieren van justitie hebben een ontnemingsvordering ingediend, waarbij zij aanvankelijk een bedrag van € 50.000,- vorderden, gebaseerd op het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene. De zittingen voor deze vordering vonden plaats op 20, 21, 23, 24 en 30 maart 2023, waarbij de officieren van justitie hun standpunten kenbaar maakten en de vordering wijzigden.
De verdediging betwistte het gevorderde bedrag en stelde dat de ontnemingsvordering slechts tot een bedrag van € 30.000,- kon worden toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene een bedrag van € 30.000,- heeft ontvangen voor zijn strafbare feiten, maar dat er geen wettig bewijs was voor hogere bedragen. De rechtbank heeft daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 30.000,- en de vordering van de officieren van justitie voor het overige afgewezen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij betrokkene de verplichting is opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat, met een gijzeling van 1080 dagen bij niet-betaling.