ECLI:NL:RBZWB:2023:4112

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
22/3833
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de bewijsvoering omtrent verhuur van een voertuig

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juni 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan de belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd, omdat er op 14 juni 2022 om 20:57 uur geen parkeerbelasting was voldaan voor een geparkeerde auto. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daar niet om vroegen, en sloot het onderzoek op 10 mei 2023.

De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende voerde aan dat de auto ten tijde van de naheffingsaanslag verhuurd was en dat de naheffingsaanslag daarom aan de huurder opgelegd moest worden. De rechtbank overweegt dat de naheffingsaanslag in principe aan de houder van het voertuig moet worden opgelegd, tenzij er bewijs is van een huurovereenkomst die aantoont wie de huurder was op het moment van de controle. De belanghebbende overhandigde een huurovereenkomst en een whatsappgesprek, maar de rechtbank oordeelt dat de bewijsvoering onvoldoende is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht aan de belanghebbende heeft opgelegd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3833

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 juli 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek op 10 mei 2023 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto met kenteken [kenteken] stond op 14 juni 2022 omstreeks 20:57 uur geparkeerd aan de [straatnaam] te [plaats 2]. Tijdens de controle met een scanauto is op dat moment geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 43,60.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting ten onrechte aan haar is opgelegd, omdat belanghebbende de auto ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag verhuurd had. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag aan de huurder moet worden opgelegd. De heffingsambtenaar vond dat belanghebbende er niet in was geslaagd te bewijzen dat de auto ten tijde van het parkeren verhuurd was.
4.1.
De rechtbank overweegt dat in beginsel de naheffingsaanslag opgelegd dient te worden aan degene die het voertuig heeft geparkeerd. Artikel 225, vijfde lid van de Gemeentewet bepaalt dat als er geen voldoening van parkeerbelasting heeft plaats gevonden de houder van het voertuig wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd. Dit blijft buiten toepassing als er een aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, en in welk geval de huurder dus wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.
4.2.
Belanghebbende heeft bij haar bezwaar een huurovereenkomst overgelegd waarin is vermeld dat de auto wordt verhuurd tot en met 2 juni 2022. Daarnaast heeft belanghebbende een whatsappgesprek overgelegd waaruit volgens haar zou moeten blijken dat de auto langer verhuurd is dan 2 juni 2022.
In beroep overlegt belanghebbende een foto van een huurovereenkomst, die inhoudelijk gelijk is aan de eerdere in bezwaar overgelegde huurovereenkomst met de uitzondering dat bij de ‘verlengd tot’-regel 22 juni 2022 is ingevuld.
De bewijslast dat de auto gedurende het tijdstip van de controle verhuurd was rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de auto op dat moment verhuurd was. De rechtbank kan uit het whatsappgesprek niet opmaken dat dat gesprek over de betreffende auto gaat. En voorts niet dat de huurder dat gesprek met belanghebbende voert. Wat opvalt is dat de huurder de ander “broeder” noemt terwijl belanghebbende haar naam op het beroepschrift door “mvr” laat voorafgaan.
Als het whatsappgesprek al over de auto zou gaan, blijkt daaruit voorts niet dat rond de oorspronkelijke einddatum van de huur al zou zijn besproken dat de huur zou worden verlengd. Bovendien wordt in het gesprek op 15 juni gesproken over een verlenging van 3 dagen. Dat komt neer op een uiterlijke datum van 18 juni en dat sluit niet aan bij de datum van 22 juni 2022 die wordt genoemd in de in beroep overgelegde huurovereenkomst. Daarnaast is de foto van de huurovereenkomst die in beroep is overgelegd gelijk aan de huurovereenkomst die in bezwaar is overgelegd, met uitzondering van de datum 22 juni 2022 bij de ‘verlengd tot’-datum. De huurovereenkomst bevat ook geen dagtekening. Uit de huurovereenkomst is voorts niet op te maken wanneer tussen partijen de verlenging van de huurtermijn zou zijn overeengekomen. De enkele toevoeging van de verlengingsdatum is volgens de rechtbank niet voldoende om aan de bewijslast te voldoen dat de auto op het tijdstip van de controle is verhuurd. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag parkeerbelasting dan ook terecht aan de belanghebbende opgelegd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier op 14 juni 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.