ECLI:NL:RBZWB:2023:4112
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de bewijsvoering omtrent verhuur van een voertuig
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juni 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan de belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd, omdat er op 14 juni 2022 om 20:57 uur geen parkeerbelasting was voldaan voor een geparkeerde auto. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daar niet om vroegen, en sloot het onderzoek op 10 mei 2023.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De belanghebbende voerde aan dat de auto ten tijde van de naheffingsaanslag verhuurd was en dat de naheffingsaanslag daarom aan de huurder opgelegd moest worden. De rechtbank overweegt dat de naheffingsaanslag in principe aan de houder van het voertuig moet worden opgelegd, tenzij er bewijs is van een huurovereenkomst die aantoont wie de huurder was op het moment van de controle. De belanghebbende overhandigde een huurovereenkomst en een whatsappgesprek, maar de rechtbank oordeelt dat de bewijsvoering onvoldoende is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht aan de belanghebbende heeft opgelegd.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.